Gebouwen en Ruine | Flora |
ALS BEELDEN KONDEN SPREKEN!
- 14de eeuw tot 16de eeuw
- begin 17de eeuw
- geslacht Sloet
- tuinarchitecten
- havezate Oldruitenborgh
- Toutenburg
- begin 19de eeuw
- stadsgrachten
- begin 20ste eeuw
- gemeentehuis
- vanaf 1969
Het park Oldruitenborgh heeft een geschiedenis die teruggaat tot de 14e eeuw, toen de stad Vollenhove nog omringd was met een wal en een gracht en de grote huizen of de borgen aan die gracht moesten bijdragen aan de verdediging van de stad. Naast de Bentpoort aan de zuidkant van de stad werd de borgmanswoning Oldruitenborgh gesticht. Die verdedigbare functie had niet veel betekenis meer, toen in de eerste helft van de 16e eeuw een illustere buurman verscheen aan de buitenzijde van de stadsgracht. Georg Schenck was machthebber van de vier noord-oostelijke provincies en echtgenoot van Anna de Vos van Steenwijk. Hij liet het huis Toutenburg bouwen, omringd door een gracht, als was het een middeleeuws verdedigbaar kasteel. De ruïne van dit huis bevindt zich nog op het eiland in de gracht en vormt het hart van het park dat omstreeks 1800 werd gesticht door de toenmalige eigenaar van Oldruitenborgh, Anthonij Sloet. Dat park wordt in hoofdlijnen nu nog steeds aangetroffen met een paar latere wijzigingen.
Het kasteel Toutenburg verwaarloosde na de dood van Schenck en onder invloed van de strijd om de erfenis. Onder Ernst van Haersolte († 1712) kwam het tot een korte opbloei rond de Toutenburg. Hij liet in 1703 het hoveniershuis bouwen, nu aan de Laan van Toutenburg. De weg langs de Toutenburg werd omstreeks 1710 verbreed. Verder liet hij de wegen aan de noord en zuidzijde vanaf de boomgaard van de Toutenburg met bomen beplanten, mogelijk de knotlinden die nu nog aan de laan van Toutenburg staan. Na zijn dood in 1712 werd Rutger Zwier van Haersolte (1675 – 1745), een neef van Ernst, eigenaar van de Toutenburg. Rutger stond er financieel slecht voor en kon de kosten voor de Toutenburg niet opbrengen. Zijn zoon Rutger van Haersolte tot Haerst (1714-?) erfde de Toutenburg maar vestigde zich op de Haerst, wat het verval van de Toutenburg verder versnelde. Vanaf 1786 volgde de definitieve afbraak met de verkoop van stenen van de Toutenburg aan het bestuur van de Grote Kerk te Vollenhove ten behoeve van reparaties aan de kerk.
Arend Sloet tot Tweenyenhuizen (1722-1786) erfde in 1755 Oldruitenborg. Het geslacht Sloet behoorde tot de oudste riddermatige families van Vollenhove. Door de eeuwen heen namen zij in Vollenhove een vooraanstaande plaats in. Arend trouwde in 1750 met de dertig jaar oudere steenrijke Anna Dannenbergh (1692–1765). Zij gingen in Steenwijk wonen, waar Anna’s familie vandaan kwam en waar zij voorname functies bekleedden als stadssecretaris en schout. Het totale vermogen van Anna bedroeg ongeveer zes ton. Mede dankzij dit vermogen bleek Arend in 1758 een van de rijkste inwoners van de provincie Overijssel. In 1763 verwierf hij de benoeming tot drost van Salland, de hoogste politieke functie van die tijd in Overijssel; ook was hij afgevaardigde naar de Staten-Generaal. Beide functies brachten financiële verplichtingen met zich mee die met het vermogen van Anna gefinancierd konden worden. Met datzelfde vermogen begon Arend aan een reeks grote bouwactiviteiten, om te beginnen een volledige nieuwbouw van de voorvaderlijke havezate Tweenijenhuizen, met daar omheen een Engelse tuin. Harmanna, de nicht van Arend Sloets eerste vrouw Anna, trouwde met markies de Louvois, neef van de minister van oorlog onder Louis XIV, en woonde daardoor afwisselend in Parijs en Zwolle. Mogelijk dat via deze weg een tuinarchitect voor de Sloeten is komen werken. In deze periode werkten in Nederland onder meer de volgende tuinarchitecten: Jacob Otten Husley (1738-1796) ontwierp in 1789 de tuin van Windesheim en verder: J. H. Knoop (170?-1768), P. W. Schonck (1735–1823), J.G. Michael (1738–1800), J.P. Posth (1763-1831) en J.D. Zocher sr. (1763–1817). Maar deze tijd werd ook gekenmerkt door de grote inbreng van de landgoedeigenaren zelf! De landschappelijke aanleg van Tweenijenhuizen kwam gereed tussen 1760 en1775 en geldt daarmee als een zeer vroege landschappelijke tuin.
Klik op het prentje en het kasteel is in 3d te zien.
Maar het echtpaar ging er niet wonen. Zij verhuisden pas van Steenwijk naar Vollenhove, nadat de havezate Oldruitenborgh was uitgebreid en gemoderniseerd. Deze havezate bezat na de verbouwing, uitgevoerd door o.a. meestertimmerman Abraham Moleman, meer dan twintig kamers!Na het overlijden van Anna in 1765, hertrouwde Arend op zestien december 1766 met Johanna-Philippa barones van Dedem tot de Gelder. Door aankoop van aangrenzende percelen, aanleg van tuinen en het omgeven van het terrein door muren en hagen probeerde Sloet op Oldruitenborgh het karakter van een landgoed te benaderen. Vanaf 1775 voerde hij met dit doel een actief aankoopbeleid. In 1775 kocht hij een weidekamp aan de Groenestraat en de boomgaard achter de Toutenburg. Vervolgens verwierf hij in 1782 de hof van de Toutenburg met plantage, hoveniershuis en bouwhuis.Door deze aankopen kwam het gebied rond de havezate Oldruitenborgh aan de zuidzijde van Vollenhove volledig in het bezit van de familie Sloet. Alleen de Toutenburg zelf bleef op dat moment nog eigendom van de Van Haersolte’s. Een deel van het terrein van Oldruitenborgh lag hierdoor ook buiten de stadsgracht; de stadsgracht achter Oldruitenborgh werd pas na 1783 gedempt. Een brede oprijlaan met poort voerde langs de tuin van het Benthuis vanaf de Groenestraat naar de havezate. Op vijfentwintig mei 1786 overleed Arend Sloet in Vollenhove op vierenzestig jarige leeftijd. Zijn erfgenamen kochten op elf april 1787 kasteel de Toutenburg. De stenen van de Toutenburg werden vervolgens gebruikt om Oldruitenborgh te verbouwen.
Na zijn huwelijk met Isabelle Antoinette de Vaillant in 1790 ging Arend’s tweede zoon, Anthony Sloet (1769–1853) op Oldruitenborgh wonen. Anthony zette het aankoopbeleid van zijn vader voort. In 1800 kocht hij de havezate Nijerwal. De koop omvatte het huis met hof en bouwhuizen. De gebouwen werden kort na 1846 afgebroken. Het Benthuis kwam in 1811 in zijn bezit. De tuin voegde hij samen met die van Oldruitenborgh en het huis werd dienstwoning. Het Benthuis zelf werd rond 1840 afgebroken; op dezelfde locatie werd vanaf 1857 een nieuw huis gebouwd. Deze aankopen completeerden het landgoed Oldruitenborgh. Het totale terrein kende de volgende grenzen: in het zuiden de Laan van Toutenburg, in het oosten het Franse Pad, in het noorden de Groenestraat en in het westen de Bentstraat.
Aan het begin van de negentiende eeuw werd bij het landgoed Oldruitenborgh een park in landschapsstijl aangelegd. Via hun contacten in Den Haag zullen de Sloeten zeker op de hoogte zijn geweest van de laatste mode in de tuinaanleg en mogelijk contact hebben gehad met de (tuin)architecten die op dat moment voor het hof werkzaam waren. Maar ook van Oldruitenborgh zijn geen ontwerpen of namen overgeleverd. Naast de ‘vaste’ tuinonderdelen zoals de boomgaard, sier- en moestuin met broeibakken bevonden zich in de tuin waterpartijen, bruggetjes, beelden, zonnewijzers en vazen. De kassen van Oldruitenborgh lagen aan de kant van de oranjerie waar zich nu de parkeerplaats bevindt. Oldruitenborgh bezat een theekoepel, in de uiterste zuidwesthoek van het landgoed, van waaruit de bewoners uitkeken over de Bentpolder naar de Zuiderzee. Heel bewust behield Anthony een deel van Toutenburg als ruïne, zoals Evert Maaskamp (geboren in Vollenhove!) in zijn Voyage dans l’interieur de la Hollande uit 1807 schreef “à l’ embellisement de sa campagne”. Begin negentiende eeuw kwamen in tuinen en parken veel namaak bouwvallen en follies voor, een historische ruïne vormde in deze mode ook toen al een unicum. De familie Sloet had kelders van de Toutenburg in gebruik als ijskelder. Het verhaal doet de ronde dat er een onderaardse gang in uit kwam. Mogelijk dat in verband met de tuinaanleg op achtentwintig maart 1803 de burgemeester van Vollenhove liet omroepen dat ‘ieder zich zal hebben te wachten om op de Rutenburg zich te begeven bij een boete van een goudgulden ten voordele van de armen’. Dat betekende dat een ieder die op het terrein van Oldruitenborgh kwam, zou worden gestraft.
De grensscheiding tussen Oldruitenborgh en Toutenburg is altijd aanwezig gebleven door de lindensingel evenals het water van de voormalige stadsgrachten. Deze zuidelijke toegang tot Oldruitenborgh dateert waarschijnlijk uit de 19e eeuw. De linden langs de singel stammen mogelijk al uit de 18e eeuw net als de linden langs de Laan van Toutenburg en die langs het Franse Pad. De grachtoever van de waterpartij rond de ruïne liet Anthony Sloet op diverse plaatsen glooiend maken om de oude gracht een natuurlijker aanzien te geven. Het eiland kreeg een gevarieerde beplanting met eiken, beuken, treurwilg, cypres, populier en naaldhout, zoals blijkt uit de tekening en beschrijving van Maaskamp. Deze boomsoorten stonden waarschijnlijk door het hele park. Rondom en ten westen van het eiland lagen slingerpaden om een afwisselende wandeling mogelijk te maken. In het noordoosten van het park werd een ‘Zwitserse partij’ aangelegd, met opvallende hoogteverschillen, een grillig verlopende beek met daarover een ‘Zwitserse brug’ met rustieke onbewerkte takken en boomstammen voor de leuning. Het park was omheind en besloten, toegang tot het park bestond alleen via de havezate. Om het park te mogen betreden was toestemming nodig van de baron of een van zijn familieleden. De schoonheid van het park komt naar voren in onderstaand citaat van Van Lennep uit het dagboek van zijn voetreis door Nederland in de zomer van 1823: “Na het theedrinken ging ik alleen wandelen, dwaalde lang rond en kwam uiteindelijk in een laan waarlangs hoge zware linden stonden, tussen ruime velden. Hier kwam ik heel mooie en fatsoenlijk geklede dames tegen bij een met smaak aangelegde havezaat. Ik ging in het gras zitten tegen een aangenaam overschaduwde heuvel, met uitzicht op een groot water dat om een eiland spoelde. Daarop stond de trotse bouwval van het oude slot. Schitterend dwarrelde de avondsluier over de tinnen ervan, die prachtig blaakten door die gloed en schemerden in het avondgoud.” Van Lennep zat op de nu nog aanwezige heuvel tegenover de ruïne waar later het openluchttheater zou komen.
Het onderhoud van grote huizen, tuinen en parken werd na de revolutie van 1794 steeds moeilijker. Door het afschaffen van de maatschappelijke voordelen bleken de kosten van de buitenplaatsen niet langer te dragen. Na het overlijden van Anthony Sloet in 1853 bleef Oldruitenborgh in bezit van de familie Sloet maar er vonden weinig vernieuwingen of bouwactiviteiten meer plaats. Begin twintigste eeuw was Oldruitenborgh nog geheel wit bepleisterd, de oorspronkelijke tuinsmanswoning, later bedoeld voor de boswachter, aan de laan van Toutenburg nog niet. Boswachter Albert Jan was in 1934 de laatste boswachter in dienst van baron Sloet. Hij had een punter om naar het eiland te komen om dat te kunnen onderhouden. Kinderen speelden wel in het bos maar mochten er niet komen en werden weggestuurd door de boswachter als hij ze tegenkwam. Een ijzeren hek liep om het gehele park heen. Na de tweede wereldoorlog verwijderde men dit verwaarloosde hek. Al voor 1947 was het park opengesteld voor de vrije wandeling. Tijdens de oorlog vond veel houtkap in het park plaats waardoor het park zwaar beschadigd uit de oorlog kwam. Via Staatsbosbeheer werd subsidie aangevraagd en verkregen. Op 12-01-1947 werd de gemeente 10.000 gulden toegekend voor 10 jaar, ieder jaar 1.000 gulden om de oorlogsschade door aanplanting te herstellen. Het publiek kon vanaf 1947 alweer wandelen in het park.
In 1947 bood achterkleinzoon Antony-Frederik Sloet (1893-1982) Oldruitenborgh met alle bijbehorende terreinen te koop aan. Hij verhuisde zelf naar de oude tuinmanswoning van Oldruitenborgh aan de Groenestraat 28. Het huis kreeg de bijnaam: het huis van de jonker.
De gemeente had een aantal motieven om tot de aankoop van Oldruitenborgh over te gaan. Belangrijk was het behoud van historie en de rol daarin van het geslacht Sloet. Men wilde een van de weinig overgebleven stukken bos in deze waterrijke omgeving bewaren; het park vormde het hoofdmotief bij de aankoop. Onderhandelingen met Natuurmonumenten en andere organisaties om de zorg voor het park op zich te nemen, hadden niet het gewenste resultaat. Daarom moest de gemeente wel zelf overgaan tot aankoop. Pas nadat duidelijk werd dat het park gekocht zou moeten worden begon de gemeente te overwegen om de havezate als gemeentehuis te gaan gebruiken. Er bestonden ideeën voor het gebruik van het park zoals het organiseren van zomeravondconcerten, natuuronderwijs en recreatie. Bij de havezate zou plaats zijn voor het onderbrengen van de brandweer, de administratie en de stadsreiniging. De aankoop omvatte het gebied zoals dat op pagina 26 als bezit van Sloet staan vermeld.15 De grootte van het gebied bedroeg 8 hectare, 44 are en 66 centiare. Op 17 februari 1947 verkocht Sloet het geheel voor 75.000 gulden aan de gemeente Vollenhove in 1947. In dat jaar vonden enige verbouwingen plaats om de havezate geschikt te maken als gemeentehuis. De gebogen toegangsweg vanaf de oranjerie stamt uit deze tijd. De officiële opening vond op 17-01-1948 plaats met een feestelijke openbare vergadering.
In 1954 bestond de stad Vollenhove zeshonderd jaar. Tijdens de viering vonden voorstellingen plaats op een plankier voor de ruïne in het park. Dit vormde de aanleiding tot de inrichting van een officieel openluchttheater bij de Toutenburg. Het terrein aan de overzijde van het eiland, waarop al eerder Van Lennep had gezeten, werd opgehoogd, de gracht werd weer open gegraven en van een brug voorzien. Langs de westelijke oever plaatste men zeventig meter beschoeiing. Op het eiland kwam voor de ruïne een plankier en verscholen in het groen een kleedgebouw. Het theater had 1020 zitplaatsen van planken. 16 juni 1956 volgde de officiële in gebruik name van het theater met een voorstelling door de groep Studio uit Amsterdam; ‘Een huwelijk onder Lodewijk XV’ door A. Dumas. In1971 werd het openluchttheater opgeheven in verband met het minimale gebruik .Alles werd verwijderd: de zerkjes, het plankier en het kleedgebouw. Pas in het begin van deze eeuw deed de ruïne weer enkele jaren dienst als openluchttheater voor de Vollenhoofse toneelvereniging en hield men er jaarlijks het Toutenburg-festival.
Onder leiding van architect R. Offringa vond tussen 1962 en 1965 een grote verbouwing van Oldruitenborg plaats. Tijdens deze restauratie vond het gemeentebestuur tijdelijke huisvesting in een groot noodgebouw op het driehoekige grasveld achter de havezate aan de Bentstraat. De havezate verloor bij de restauratie haar witte bepleistering, men herstelde en vernieuwde het muurwerk. Een nieuwe uitbouw naar het westen maakte de sloop van het bouwhuis uit de achttiende eeuw noodzakelijk. Aan de Bentstraat kwam een nieuwe toegang tot de secretarie aan de uitgebouwde westzijde. Een nieuw paadje schuin over het grasveld langs de Bentstraat werd ervoor aangelegd. Er vond een grote kaalslag plaats: de oude bomen rond de havezate werden gekapt, behalve de moerbei aan de achterkant van het huis. De bomen langs de oprijlaan werden bijna alle gekapt. De tuin vóór het huis werd een eenvoudig grasveld, alleen de twee grote taxusbomen en de zonnewijzer resteren van de oorspronkelijke tuinaanleg. Opmerkelijk is de asymmetrische vorm van de taxusbomen, te danken aan de zoute wind die destijds westwaarts vanaf de Zuiderzee waaide.
In 1964 ontwikkelde het gemeente bestuur voor de stad een uitbreidingsplan waarin een verbreding van de Bentstraat was voorzien. Het plan omvatte de afbraak van het Benthuis, de verplaatsing van de tuinmuur langs de Bentstraat en ook het koetshuis en de oranjerie zouden verdwijnen. Het plan kwam nooit tot uitvoering maar de tuinmuur vond men dermate bouwvallig dat deze tijdens de werkzaamheden aan het gemeentehuis illegaal werd afgebroken. Dat betekende voor de gemeente een forse berisping door de provincie en het rijk. De gemeente moest de muur herbouwen. Achteraf bleek dat hiermee ook de laatste resten van de Bentpoort voor het nageslacht verloren gingen! Op 27 september 1966 opende de Commissaris van de Koningin in Overijssel Oldruitenborgh weer als nieuw gemeentehuis.
Ook het park onderging wijzigingen in deze periode. In 1963 verzocht de gemeente aan Staatsbosbeheer om de volkstuintjes en de boomgaard aan de Groenestraat bij het park te trekken door aanplant van bomen. De boombeplanting bestond uit: eik, linde, es, iep, als struiken koos men voor:veldiep, veldesdoorn, els, meidoorn, vogelkers, hondsroos en gelderse roos. Alleen langs de oprijlaan naar Oldruitenborgh stonden aan weerszijden drie oude bomen. Het plan voor herbeplanting van het driehoekige veld langs de Bentstraat waar de noodbarak van het gemeentehuis had gestaan uit 1964 werd niet gerealiseerd. Ook het idee uit 1965 om dit terrein meer bij het park te betrekken kwam niet tot uitvoering omdat men de aanleg met speelvelden en banken te kostbaar vond.
De gemeente maakte zich in 1956 al zorgen om de status van de ruïne en zoekt naar mogelijkheden om de ruïne voor verval te behoeden. Dit leidde in 1967 tot de overdracht van het eiland en de ruïne aan de Nederlandse Monumenten Stichting voor 1 gulden. Deze zou archeologische activiteiten en herstelwerkzaamheden uitvoeren. Hier bleek niets van terecht te komen. Daarom kocht de gemeente de ruïne in 1974 weer terug zodat zij het geheel weer in eigen hand kreeg. Pas in 1982/83 vond uiteindelijk herstel van de ruïne van de Toutenburg plaats om verder verval te voorkomen. Tot op de dag van vandaag staan de resten van het kasteel op het binnen de gracht gelegen vierkante burchtterrein. In 2015 vond opnieuw een restauratie plaats, nadat een tijdlang het waterpeil van de vijver was verlaagd om onderzoek mogelijk te maken aan de restanten van de fundamenten rondom. Daarbij kwamen ook de restanten tevoorschijn van de palen van de ophaalbrug.
Vanaf 1969 bestonden er plannen om de waterpartijen in het park uit te baggeren maar tot 1974 bleef dit bij plannen. Ook de bruggen over het water vroegen om onderhoud. De bruggen waren nog steeds de zogeheten ‘Zwitserse bruggen’ met ‘rustieke’ dat wil zeggen onbewerkte boomstammen voor de constructie en voor de palen in de beek en met takhout voor de leuningen. De gemeente streefde ernaar om de bruggen in deze oorspronkelijke materialen te herstellen. In 1976 begon de restauratie van een deel van de oude tuinmuren en de gebouwen aan de muren; daarna volgde het herstel van de oude toegangspoort. Deze werd voorzien van een smeedijzeren hek afkomstig van de havezate Westerholt.In 2000 verkocht de gemeente Oldruitenborgh. De verkoop omvatte de havezate met het voorterrein, grasveld, de oranjerie, het Benthuis en het koetshuis. Hierdoor kwam de havezate weer in particulier bezit. Het park Oldruitenborgh met de ruïne van de Toutenburg bleef eigendom van de gemeente Steenwijkerland.
Het 'stadspark' is grondig gerestaureerd in 2010, waarbij recht is gedaan aan allerlei historische elementen. Het is zeker de moeite waard om onder leiding van een gids alle bijzonderheden van dit park te leren kennen.
Bron: historie Oldruitenborg en Toutenburg, bijlage bij beleidsadvies, door Annemarie van Leeuwen van Albers Adviezen historische Parken in Utrecht. Veel van de informatie is gebaseerd op de website