Dit collectieplan is geschreven op basis van de publicatie Een collectieplan schrijven? Dat doe je zo! van het RCE, aanbevolen door Museumregistratie Nederland als vernieuwde handreiking (oktober 2021) voor het schrijven van een collectieplan. Het vorige collectieplan van 2018, opgenomen in het beleidsplan 2018-2023, was gebaseerd op de volgens het RCE verouderde inzichten uit 2008.
Het is tot stand gekomen op basis van voortschrijdend inzicht binnen de werkgroep collectiebeheer van het Stadsmuseum Vollenhove en de huidige praktijk.
Hieronder staan – overgenomen uit de handleiding - de vragen van de hoofdonderwerpen en de hulpvragen met daaronder de tekstuele beantwoording.
Het laatste onderdeel is een evaluatie, mede aan de hand van de teksten van de Museumnorm 2020 en de hulpvragen daarbij (norm 8, 9, 10 en 11a). Daar blijkt dat de hulpvragen van de voornoemde publicatie niet naadloos aansluit bij de norm. Op basis van de normteksten en de hulpvragen zijn alsnog teksten toegevoegd in het plan. De antwoorden op de hulpvragen van de norm zijn toegevoegd als zelfevaluatie.
Het collectieplan verwijst naar het registratieplan, het Informatieplan, het calamiteitenplan (onderdeel van het Veiligheidszorgbeleid), het Klimaatplan en het presentatiebeleid. Het is gebaseerd op het beleidsplan 2022-2026 en geldt in principe voor die periode, maar zal jaarlijks worden geactualiseerd. De genoemde doelstellingen zullen terugkomen in het jaarplan van het genoemde jaar van realisatie (T-1).
INLEIDING
• Waar sta je voor en wat wil je bereiken?
• Wat is de positionering van de organisatie?
• Wie is betrokken bij het schrijven van het collectieplan en hoe is dat proces
verlopen?
Dit document is samengesteld door de werkgroep collectiebeheer en het bestuur van het Stadsmuseum Vollenhove op basis van het collectieplan dat integraal was opgenomen in het beleidsplan 2018-2023. Op basis van de ervaringen en het voortschrijdend inzicht werd vervolgens een collectiebeheerplan gemaakt en een registratieplan welke jaarlijks werden bijgesteld. Bij de pre-audit voor de museumnorm werden hierdoor tegenstrijdigheden en dubbelingen geconstateerd. Verder bleek in oktober 2021 een volledig vernieuwde handreiking voor een collectieplan uit te zijn gekomen, welke als leidend moet worden beschouwd. Dit document volgt waar mogelijk die handreiking.
De visie en de missie van de stichting die het Stadsmuseum in stand houdt staat in het beleidsplan Stadsmuseum Vollenhove 2022-2026. De permanente tentoonstelling van de objecten in de collectie is daarbij het belangrijkste middel. Dit collectieplan beschrijft hoe die verzameling in stand blijft en waar die aangevuld kan worden met objecten en informatie.
Het Stadsmuseum Vollenhove is de enige plek waar historische objecten in relatie tot de plaats Vollenhove kunnen worden bekeken door het publiek. Vollenhove is na de laatste herindeling slechts één van de vele plaatsen in de gemeente Steenwijkerland, waar weliswaar het toerisme wordt bevorderd maar vooral in de plaatsen Steenwijk en Giethoorn, elk met hun eigen musea. Vanwege de afstanden (12-20 km) kiezen bewoners en toeristen bij museumbezoek voor een plaatselijk museum, de collecties zijn volledig verschillend en elk afgestemd op de eigen plaats.
2. Wat voor collectie heb je? (p. 29)
COLLECTIEGESCHIEDENIS
• Hoe is de collectie gevormd, door wie, wanneer en waartoe?
• Wat is bekend over de geschiedenis van de objecten?
• Waar en door wie werden de objecten gemaakt?
• Hoe functioneerden ze op hun plaats van oorsprong?
• Hoe is de collectie in het verleden beheerd?
• Wat is de huidige status van de collectie – eigendom, bruikleen,
beheersovereenkomst?
De collectie ontstond bij de Stichting Oudheidkamer Brederwiede (SOB, 1984-2004). Een geselecteerd deel van de collectie is na de opheffing van de SOB bij de stichting van het Cultuur Historisch Centrum (CHC) in 2007 overgenomen, waarbij toenmalige bruikleengevers – o.a. via de regionale pers - werden geïnformeerd en de gelegenheid kregen hun objecten retour te krijgen. Daaronder bevonden zich ook bodemvondsten uit opgravingen door de Archeologische Werkgroep Brederwiede (1991-2002, werkend onder de SOB). Aangegeven is toen ook dat niet alles werd overgenomen.
Aanvullingen in de periode 2007-2016 kwamen vanuit de collecties van adellijke families, in de vorm van in eigen beheer vervaardigde maquettes, aanvullingen vanuit de plaatselijke bevolking (visserij, collectie Van Setten, bodemvondsten), de parochie H. Nicolaas, ex-inwoners, bruiklenen van de Schokkervereniging en schenkingen van het Waterschap (n.a.v. wisseltentoonstellingen). Twee schilderijen werden verworven van sponsors.
Van vrijwel alle schilderijen en prenten is bekend wie de maker is. De overige objecten zijn gebruiksvoorwerpen in huis of bij het beroep – ook hiervan zijn de gebruikers bekend – en kleding, verzameld (1985) en geregistreerd (1996) binnen een provinciaal project rond klederdracht. Rekwisieten zoals maquettes en replica’s (kaarten, prenten) zijn deels in eigen beheer vervaardigd of zijn voorwerpen die meegekomen zijn met de verzameling van de SOB maar geen historische waarde hebben en niet voldoen aan de collectiecriteria van het Stadsmuseum.
Alle objecten binnen de collectie hebben een aantoonbare of aannemelijke relatie met Vollenhove, via hun plaats van gebruik of naam van de gebruiker.
SAMENSTELLING
• Hoe groot is de collectie?
• Waaruit bestaat de collectie?
• Uit welke deelcollecties bestaat de collectie?
Eind 2023 omvat de collectie 1844 objecten, waarvan 650 kleding, 70 schilderijen en prenten, 80 bodemvondsten en 260 rekwisieten. Het gaat om diverse soorten voorwerpen van burgers, adel, vissers en anderen uit hun beroep of woning aangevuld met in eigen beheer vervaardigde replica van prenten en maquettes.
Deelcollecties zijn stad&streek (300), adel (200), havezaten (50), geestelijkheid (100), bevolking (1000), en visserij (140).
Binnen stad&streek is een subcollectie Van Setten (medische instrumenten) en Beulake (bodemvondsten Massier) te onderscheiden. Binnen adel zijn subcollecties te onderscheiden op basis van de (bewoners van) havezaten Marxveld/Oldenhof (collectie Sloet, Westendorp, Tuinstra) en Oldruitenborgh (collecties Stroink, Heijmans). Binnen geestelijkheid zijn de subcollecties parochie, Poodt (priesterkleding), Clarenberg (bodemvondsten) en protestants leven (o.a. Wolgen) te onderscheiden.
Binnen bevolking zijn de subcollecties winkeltje, mutsen, handwerken, leding en Schokkers (waaronder de prentencollectie Ringeling) te onderscheiden. Binnen visserij zijn de subcollecties gebruiksvoorwerpen vissers, scheepsmodellen en Durgerdammers te onderscheiden.
Van de objecten is momenteel 9% in permanente bruikleen verkregen, vooral bij deelcollecties adel en bevolking (Schokkers). Van de objecten wordt 40% permanent tentoongesteld. De objecten in het depot zijn deels rekwisieten, deels dubbelingen, deels te laagwaardig voor expositie of tijdelijk niet passend binnen de expositie. De kledingcollectie bevindt zich voor 95% in het depot.
COLLECTIEPROFIEL
• Waar gaat de collectie over?
• Hoe past de collectie bij de missie en visie van de organisatie?
• Wat is het doel en de functie van de collectie?
• Hoe past de collectie bij dat doel en die functie?
• Wat is het gewenste collectieprofiel?
De collectie gaat over de geschiedenis van de stad Vollenhove en de directe omgeving. Met de objecten kan het verhaal worden verteld van de ontwikkeling die de stad en zijn bewoners door de eeuwen heen doormaakte. De deelcollecties gaan elk globaal over een bepaald tijdvak in die geschiedenis, en/of een bepaalde bevolkingsgroep. De missie van het museum is het vertellen van het verhaal, de visie is dat dit belangrijk is voor zowel de bewoners als voor toeristen die de stad en streek bezoeken (zie het beleidsplan Stadsmuseum Vollenhove).
Criteria voor opname in de collectie zijn:
a. de relatie met de geschiedenis van de Stad Vollenhove of - in mindere mate - directe omgeving (Hoge Land van Vollenhove), via een gebouw, persoon, of gebeurtenis, in mindere mate een relatie met een voor Vollenhove relevante verdwenen bevolkingsgroep (o.a. adel) of kenmerkende verdwenen beroepsgroep (visserij, stadsboeren).
b. en: datering van vóór 1955 (behalve voor relevante reproducties en maquettes).
Deze criteria worden gebruikt bij aanname van aangeboden objecten door een lid van de werkgroep collectiebeheer en elk jaar opnieuw gecontroleerd door het bestuurslid met eindverantwoordelijkheid voor de collectie. De eerder al in de collectie opgenomen objecten zijn alle onderzocht op geldigheid van de criteria bij opname in het collectiebeheersysteem, bij twijfel zal alsnog nader onderzoek plaatsvinden.
Alle objecten worden door de tentoonstellingscommissie beoordeeld op bruikbaarheid voor permanente of tijdelijke tentoonstelling (met benoeming van het thema / deelcollectie).
Als zodanig past de huidige collectie naadloos bij de missie en visie (zie het beleidsplan). Doel is om die missie uit te dragen, de functie van de collectie is het verbeelden van het verhaal van de Stad Vollenhove door de eeuwen heen.
COLLECTIEWAARDERING
Wat maakt de collectie belangrijk voor de organisatie?
Welke waarden ken je toe aan de collectie?
Welke objecten of deelcollecties vormen de kerncollectie en zijn onmisbaar of van groot belang voor de missie van de organisatie?
Welke objecten of deelcollecties passen het best in het collectieprofiel?
Wat zijn top- en/of sleutelstukken?
Welke (objecten van) deelcollecties worden permanent getoond?
Met welke (objecten van) deelcollecties profileert de organisatie zich?
De collectie is de basis van het Stadsmuseum, samen met de vrijwilligers en het gebouw. De collectie is er om getoond te worden, de vrijwilligers ondersteunen dit met hun verhalen en het gebouw zorgt voor een veilige omgeving.
De permanente tentoonstelling is gevormd op basis van de collectie en de indeling in deelcollecties, die grotendeels de indeling in de tentoonstellingsruimtes volgt: adel (130 objecten), havezaten (30), geestelijkheid (70), bevolking (200), visserij (170) en stad&streek (100). In de overige ruimten worden nog eens 20 objecten getoond.
Collectiewaardering heeft op verschillende momenten plaatsgevonden. Op de eerste plaats bij het vormen van het grootste deel van de collectie, in de periode van de Oudheidkamer Brederwiede (1985-2004). Bij het overnemen van de collectie door de huidige stichting bij de ingebruikname van het Cultuur Historisch Centrum (CHC) is geselecteerd op de kenmerken toestand, herkomst en zeldzaamheid (uit: Op de museale weegschaal) waardoor veel vissersspullen zoals visnetten en zeilen zijn afgestoten. Veel objecten zijn ongewaardeerd terechtgekomen in zowel een intern depot als een extern depot. Bij een tweede selectieronde in de periode 2014-2017, waarbij vooral op het criterium historie en secundair op informatief is geselecteerd, vielen opnieuw veel objecten af. Deze zijn grotendeels openbaar geveild, geen museum wilde ze hebben.
De overgebleven objecten in het depot zijn in de periode 2017-2019 na het toepassen van de criteria uit het museale weegmodel (criteria historisch en informatief, kenmerken herkomst en in mindere mate ensemble) en het zorgvuldig geformuleerde eigen selectiecriterium (relatie met Vollenhove, datering voor 1955) geregistreerd in het collectiebeheersysteem. Daarbij is tevens een indeling in MUSIP-categorie aangegeven, in veel gevallen met nadere verklaring (zie: De Collectiebalans, 2008, h. 2.4). Tevens is in 2019 de subcollectie kleding binnen de deelcollectie bevolking nader onderzocht. Resultaat is dat die groep objecten weliswaar een lage gemiddelde waardering heeft gekregen op basis van herkomst en zeldzaamheid, en in mindere mate historie, maar toch vooral vanwege de kenmerken ensemble en het criterium informatief binnen de collectie bewaard blijft.
Alle tentoongestelde objecten zijn opnieuw getoetst aan de eigen criteria, waarbij uit het museale weegmodel vooral het criterium historie een rol speelt, bij kenmerken vooral herkomst en in mindere mate ensemble (bijvoorbeeld de subcollecties mutsen en handwerken binnen de deelcollectie bevolking). Elke keer wanneer nieuwe informatie over objecten wordt verkregen, na onderzoek of spontaan aangedragen, kan de waardering stijgen of dalen en wordt daarnaar gehandeld door de deelcollectiebeheerder. Voorbeeld: meerdere objecten blijken een zelfde gebruiker / eigenaar te hebben gehad, er duiken documenten op over een object, er worden objecten aangeboden die een nieuw licht werpen op gebruik of gebruiker. Zo bleek het als ijzeren kist ‘van de pastoor’ binnengekomen object de archiefkist van een belangrijke Vollenhoofse ‘expat’ uit de schuilkerkperiode, en de originele afkomst een Spaanse geldkist uit de Opstand door een TV-programma.
Gastheren/gastvrouwen worden bij het vertellen van de verhalen aan de bezoekers ook nadrukkelijk gevraagd opgevangen signalen over nadere informatie te herkennen en door te geven aan de collectiebeheerders.
Elke deelcollectie heeft zijn eigen top- of sleutelstukken. De betreffende beheerders hebben die aangegeven en voorzien van informatie voor bezoekers. De gastheren/gastvrouwen kunnen het verhaal overbrengen op bezoekers. Op basis van ervaringen met bezoekers en interesses van vrijwilligers kunnen de volgende topstukken worden aangewezen:
- havezaten: de kaart van Blaeu, een vergrote replica van de plattegrond van de stad uit 1649, en de maquette van kasteel Toutenburg
- adel: de schoentjes van de freule Sloet, gebruikt bij het huwelijk van Juliana en Bernard
- geestelijkheid: de kwitantie voor de boete van de pastoor in 1689 (schuilkerkperiode)
- bevolking: de boerenbedstee uit 1799, de merklap uit 1865 van Oeda Roebers
- visserij: de slee met toebehoren over de Durgerdammers
- stad en streek: het schilderij Avondfeest
Binnen de tentoonstelling zijn 70 objecten als MUSIP-1 gekwalificeerd, en 220 als MUSIP-2. Totaal worden er 740 objecten tentoongesteld.
COLLECTIEBEHOUD
Hoe zorg je voor het behoud van de collectie?
Hoe beperk je waardeverlies?
Is een apart behoudsplan nodig?
Basis voor het behoud van de collectie is het gebouw met zijn voorzieningen en systemen. Het moderne gebouw is 35 jaar oud, gebouwd als brandweerkazerne en in 2006 verbouwd tot museum – al droeg het die naam niet direct. Het wordt goed onderhouden, inclusief alle systemen.
Er is in 2019 een risicoanalyse uitgevoerd om inzicht in de bedreigingen voor de collectie zowel als voor vrijwilligers en publiek te krijgen en prioriteiten te stellen. Het resultaat, het calamiteitenplan, wordt jaarlijks bekeken en zo nodig bijgesteld n.a.v. ervaringen. De volgende schadefactoren worden daarbij behandeld: vuur, water, elektriciteit, gas, ongeval, diefstal, beroving, beschadiging en een computercrash. De tien schadefactoren voor collecties, genoemd in de RCE publicatie uit 2013 over risicomanagement voor collecties, dekken grotendeels deze factoren. Aanvullend worden genoemd: ongedierte/onkruid, verontreiniging door industrie of bouw, licht, temperatuur, relatieve vochtigheid en dissociatie. Deze risico’s worden hieronder behandeld.
In de periode 2007-2022 zijn er geen incidenten met ongedierte of onkruid geweest. Het gebouw is dusdanig nieuw en ingericht dat de kans hierop ook zeer klein is. De grootste kans is schade bij de kleding, verpakt in dozen, opgeslagen in het depot – maar schade is na 35 jaar bewaren en regelmatige controle nog niet aangetroffen. Het effect zal bij de tentoongestelde objecten ook klein zijn, omdat er regelmatig toezicht is en de tentoongestelde collectie overzichtelijk is.
De basismaatregelen voor preventie bestaan uit schoonmaken en inspecties, in mindere mate ingepakt bewaren (kleding). De bouwkundige staat is zodanig goed, dat in de 17 jaar dat het museum open is geen enkel incident op dit gebied is voorgevallen – op het incidenteel voorkomen van kleine spinnetjes bij deuren en ramen die open kunnen na (waardoor het inbraaksysteem een vals alarm geeft). In de schoonmaakinstructies wordt hier nu extra aandacht voor gevraagd.
Verder is een speciale checklijst opgesteld voor maandelijkse controle van de tentoonstellingsruimten op stof (ook in vitrines), schimmel (aangewezen mogelijk kwetsbare plekken) en de geplaatste insectenvallen. Deze checklijst wordt bij aanvang dienst persoonlijk uitgereikt aan de dienstdoende vrijwilligers en bij einde van die dienst opgehaald en doorgenomen. De afgevinkte checklijsten worden opgeslagen in een map bij de receptie.
Deze taak is toegewezen aan de vrijwilligerscoördinator.
Voor het depot is een speciaal schoonmaakrooster opgesteld met tegelijkertijd controle op sporen van plaagdieren (a.d.h.v. geplaatste plakvallen) en schimmel.
Jaarlijks wordt in het voorjaar de effectiviteit van de beschermende verpakkingen gecontroleerd (dozen, bubbeltjesplastic).
Dit is een taak die is toegewezen aan de depotbeheerder (werkgroep collectiebeheer).
De kans op verontreiniging door industriële en bouwwerkzaamheden is verwaarloosbaar door de ligging van het gebouw in een beschermde stadsomgeving. Bij incidenten is het voldoende de ventilatie tijdelijk uit te schakelen, alle tentoongestelde objecten bevinden zich in een hermetisch afgesloten ‘doos’. In het depot blijven de ramen en deuren gesloten en is het effect van buiten af ook verwaarloosbaar klein.
Er zijn geen objecten in de collectie die grote risico’s lopen t.a.v. temperatuur, relatieve vochtigheid of licht.
De lichtomstandigheden in het museum zijn zodanig aangepast, dat nergens direct zonlicht op de objecten kan vallen. Er wordt overal gedoseerd LED-licht of in sommige gevallen halogeenverlichting toegepast. Met een lichtmeter worden de meest kwetsbare objecten (oude documenten, schilderijen) op maximaal ontvangen licht gecontroleerd.
In het depot is een schilderijenrek waar enig daglicht – maar geen direct zonlicht – naar binnen valt, maar de schilderijen worden met beeld- en achterzijde evenwijdig aan de invalsrichting bewaard zodat er vrijwel geen licht op valt. De historische waarde van deze schilderijen is ook gering. In de rest van het depot is er verlichting met TL-buizen gedurende slechts maximaal 6 uur per week, waardoor de kans op schade door licht zeer gering is.
Uitgangspunt voor een lichtplan met acceptabele lichtschade zijn:
Objecten in de tentoonstelling vallen grotendeels in de klasse ‘laag gevoelig’ (ISO 7-8) of ‘niet gevoelig’. Hiervoor kan een algemeen verlichtingsniveau van 200 lx worden gehanteerd. De tentoongestelde schilderijen vallen in de klasse ‘gevoelig’ (ISO-5), waarvoor een maximaal verlichtingsniveau van 150 lx wordt gehanteerd (UV-arm, kleurtemperatuur 2700 K) bij een maximale belichtingsduur van 1000 uur per jaar. Voor enkele specifieke objecten van gekleurd textiel (ISO-3) in bruikleen wordt 1 jwv in 10 jaar geaccepteerd bij 50 lx (UV-arm) en 800 uur belichting per jaar.
Lichtmetingen worden 1x per jaar in het voorjaar uitgevoerd, verder bij plaatsing van objecten met een gevoeligheidsklasse lager dan ISO-7 in de tentoonstelling en in geval van twijfel bij veranderingen in de belichting (wijze van aanlichten, vervanging lamp).
Temperatuur en relatieve vochtigheid zijn onderwerpen van het klimaatplan (in 2019 opgesteld volgens het zevenstappenplan voor het meten en controleren van het binnenklimaat, vs 4 is van november 2023).
De temperatuur in de tentoonstellingsruimten van het museum wordt zeer constant gehouden door een modern vloerverwarmingssysteem met warmtepomp gebaseerd op onttrekking of toevoeging van energie aan grondwater. De temperatuur is constant binnen een halve graad Celsius en ingesteld op 19 graden. Alleen bij een hoge buitentemperatuur en tijdens openstelling van het museum kan de temperatuur langzaam oplopen.
De relatieve vochtigheid in de tentoonstellingsruimten wordt beheerst met het ventilatiesysteem en gecontroleerd met zowel een direct afleesbare meter bij de balie als twee dataloggers die wekelijks worden uitgelezen. Door goed gebruik te maken van de mogelijkheden blijft de RV in 95% van de tijd tussen 45 en 55% (99% tussen 40 en 60%), ook bij veel buitenwarmte of koude.
De kans op dissociatie is in de periode 2018-2021 sterk verkleind door zoveel mogelijk informatie op te nemen in het collectiebeheersysteem. Het effect is ook gering, er kan altijd nader onderzoek worden gedaan in de beschikbare literatuur over Vollenhove en door het inschakelen van het publiek in Vollenhove.
Schade door het verplaatsen van objecten wordt voorkomen door dit tot het uiterste te beperken. Objecten worden slechts mondjesmaat verplaatst tussen depot en tentoonstellingsruimte en uitsluitend door een hiervoor verantwoordelijk persoon.
In het collectiebeheersysteem zijn bij veel objecten gegevens opgenomen ten aanzien van afmetingen, gewicht en hanteerbaarheid, en indien relevant de kwetsbaarheid.
Het (ver)plaatsen van objecten in de tentoonstellingsruimte is een verantwoordelijkheid van het betreffende lid van de tentoonstellingscommissie (curator), elk lid heeft een bepaald deel van de ruimte en van de collectie. Er dient rekening te worden gehouden met de (al dan niet geregistreerde) kwetsbaarheden van het object en mogelijke schade door bezoekers en licht.
Plaatsen vindt plaats bij binnenkomende schenkingen of bruiklenen, na opnemen van de gegevens in het collectiebeheersysteem. Verplaatsen vindt doorgaans alleen plaats in de periode januari t/m maart wanneer het museum gesloten is.
Bij het bepalen van de juiste plaats wordt gekeken naar beschikbare plaats in vitrines, op planken of aan de muur – afhankelijk van gerelateerde objecten, gewicht en kwetsbaarheid, en de verlichtingsmogelijkheden en –eisen.
Bij op te hangen objecten wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van een standaard ophangsysteem (kleurloze kunststofdraden met klem) na controle van gewicht en klem.
De belichting wordt in overleg met de collectiebeheerder vervolgens aangepast indien nodig.
Incidenten bij het (ver)plaatsen worden geregistreerd en geëvalueerd met de overige leden van de werkgroep tentoonstellingen, en objectgegevens en instructies navenant aangepast.
Voor schoonmaken (stofvrij maken) worden speciale voorzorgsmaatregelen getroffen (conform brochure ‘Met zachte hand’ van het RCE), speciale geitenharen kwastjes zijn hiervoor beschikbaar.
TOESTAND VAN DE COLLECTIE
Wat is de huidige conditie van de collectie?
Wat is de gewenste conditie van de collectie?
Wat moet je veranderen om die te bereiken?
De huidige conditie van alle deelcollecties is goed en toonbaar. Slechts enkele schilderijen uit Geestelijkheid zijn matig tot slecht, de waarde rechtvaardigt echter niet de benodigde kostbare totale restauratie, ook de huidige staat vertelt iets over gebruik en vindplaats.
De conditie van de deelcollectie kleding, grotendeels goed verpakt in dozen in het depot, is stabiel en houdbaar.
Kwetsbare objecten worden tentoongesteld in vitrines achter glas. De gebruiksvoorwerpen uit de subcollectie Durgerdammers (deelcollectie visserij) zijn geselecteerd op aanraakbaarheid vanwege educatiedoeleinden.
In het depot bevinden zich enkele objecten, die gerestaureerd zouden kunnen worden maar dat heeft vanwege kosten en waarde geen prioriteit. Er zijn geen aanpassingen nodig of gepland.
PREVENTIEVE CONSERVERING
• Waar bevindt de collectie zich en wat zijn de omstandigheden daar?
(Denk aan klimaat, licht, luchtkwaliteit, stof, ongedierte, verpakking,
ruimte in depot, op zaal, op externe locaties, tijdens transport.)
• Wat zijn de gewenste omstandigheden?
• Wat moet je veranderen om de omstandigheden te verbeteren?
Het museum bevindt zich op een locatie in de historische binnenstad, ver weg van industrie, stof en luchtvervuiling. Beneden is de tentoonstellingsruimte in een afgesloten compartiment, boven is het depot.
Alleen de kledingcollectie bevindt zich grotendeels in het depot, goed verpakt in dozen met een zodanige standplaatscodering dat een object vanuit het collectiebeheersysteem direct op doosniveau teruggevonden kan worden. Het aantal handelingen wordt zo minimaal gehouden. Een klein deel van de andere objecten bevindt zich in het depot liggend op planken van stellingen, schilderijen en prenten opgehangen in een rek.
Het grootste deel van de collectie wordt permanent tentoongesteld in de benedenruimte van het gebouw, in een goed geconditioneerd compartiment, onderverdeeld in open ruimten per deelcollectie. Zie ook hiervoor, en verder het klimaatplan.
Het grootste deel van het depot ontvangt alleen kunstlicht van TL-balken op het moment dat er wordt gewerkt (max. 6 uur per week). Verder is er een ruimte waar alleen gedempt daglicht via een klein raam binnen valt. Er is geen sprake van stof of ongedierte.
Voor de bescherming van de collectie in de tentoonstelling wordt verwezen naar het calamiteitenplan en hierboven onder collectiebehoud. Kwetsbare objecten worden vooral getoond in afgesloten vitrines.
ACTIEVE CONSERVERING
• Welke objecten zijn instabiel of niet stevig genoeg om te hanteren?
• Wat ga je doen om de conditie te verbeteren?
• Waar liggen de prioriteiten en waarom?
Er zijn geen objecten die actieve conservering behoeven. Indien objecten worden aangeboden die actieve conservering nodig hebben, zal vanuit de werkgroep collectiebeheer een plan van aanpak met begroting worden opgesteld en aan het bestuur worden voorgelegd. Dat beslist dan over verwerving en conservering.
RISICOMANAGEMENT
• Hoe pakt de organisatie het risicomanagement aan?
• Wat zijn de grootste risico’s voor de collectie?
• Welke maatregelen ga je treffen om die risico’s te verkleinen?
• Welke prioriteiten stel je en waarom?
Het risicomanagement voor de collectie is beschreven in het calamiteitenplan (zie Veiligheidszorgbeleid) en voor overige schadefactoren hierboven onder collectiebehoud. Het grootste risico is een combinatie van een defecte klimaatbeheersing gecombineerd met een langdurig aanhoudende vorst- of hitteperiode, of een wekenlang aanhoudende periode met zware regen. Het risico is verkleind door zodanige afspraken met de lokale installateur dat er binnen twee werkdagen actie wordt ondernomen. Zie ook het Klimaatplan. Nadere maatregelen zijn momenteel niet nodig.
Bij calamiteiten staat de veiligheid voor bezoekers en vrijwilligers voorop. Geen enkel object is het waard om persoonlijk letsel op te lopen. Mocht het bestuur besluiten tot ontruiming van de collectie, wordt gehandeld door de curatoren volgens het ontruimingsplan collectie (CHV).
Het risico ten aanzien van aflopen van bruiklenen binnen de kerncollectie is klein. Bruiklenen vormen slechts 9% van het geheel en 23% van de permanente tentoonstelling. Er is een risico dat bruikleengever Schokkervereniging, met de meeste bruiklenen (86), de overeenkomst opzegt voor een bepaalde periode of definitief. Dan vervalt weliswaar een voor het publiek interessant aspect binnen ‘Visserij’, maar in feite keert allen de situatie van voor 1-3-2022 terug, alleen een herschikking in de tentoonstelling is dan nodig.
Overige bruiklenen zijn verspreid over meerdere bruikleengevers binnen ‘Adel’ en de kans op tegelijkertijd terugeisen is klein. De collectie Heijmans is al in 2017 sterk teruggebracht door alle kostbare objecten terug te vragen. De collectie Sloet is in 2023 verkleind door de bruikleengever. Een nieuw bruikleen van de VORG heeft een voorafgesproken termijn met een speciale verzekering.
Mocht een grote calamiteit zoals brand de hele kerncollectie onbruikbaar maken voor tentoonstellen, eindigt daarmee de functie van het museum.
VEILIGHEIDSZORG
(zie ook het – uitgebreidere - veiligheidszorgbeleid cfm norm 6, met verwijzingen naar overige relevante documenten)
• Hoe is de collectie beschermd – tegen brand, diefstal, vandalisme, overstroming, lekkage, fysieke krachten?
• Wat is de huidige status van het calamiteitenplan?
• Wat ga je aanpassen, waarom en wanneer?
• Hoe vaak wordt er met het calamiteitenplan geoefend?
Het risico op en de bescherming tegen brand, diefstal, vandalisme, overstroming, lekkage, fysieke krachten e.a. is beschreven in het calamiteitenplan. De belangrijkste bescherming wordt gevormd door het gebouw met zijn diverse veiligheidssystemen.
Het calamiteitenplan is vastgesteld in 2019 en wordt elk jaar in maart, voor de start van het nieuwe openingsseizoen van het museum, opnieuw doorgenomen op nieuwe of toegenomen risico’s en de effectiviteit van de oplossingen. Incidenten, geregistreerd in het logboek van de baliemedewerkers, worden wekelijks doorgenomen en er wordt zo snel mogelijk op geanticipeerd door het bestuur, doorgaans binnen twee weken. Op dat moment wordt ook beoordeeld of het incident geregistreerd moet worden in DICE.
Vlak voor de seizoensopening wordt het calamiteitenplan opnieuw doorgenomen met de gastheren/gastvrouwen, met zonodig persoonlijke ondersteuning tijdens hun eerste dienst(en).
VERZEKEREN
• Hoe ga je om met waardeverlies?
• Wat verzeker je, hoe en waarom (niet)?
Van het overgrote deel van de objecten kan geen objectieve geldelijke (vervangings)waarde worden vastgesteld omdat ze geen waarde in het vrije economische verkeer hebben. Van enkele schilderijen is de aankoopwaarde bekend of is een taxatie door een bruikleengever uitgevoerd. Gebleken is dat verzekering veel geld kost maar geen vervanging van de objecten kan opleveren. Het beleid van het museum is daarom gericht op preventie, en verzekeringen zijn afgebouwd. In één geval is een speciale verzekering afgesloten.
6. Hoe gebruik je de collectie?
TENTOONSTELLEN, EDUCATIE, ONDERZOEK
• Hoe gebruik je de collectie?
• Wie gebruikt de collectie?
• Welk deel van de collectie kan waarvoor worden gebruikt, onder welke voorwaarden?
• Wat vind je verantwoord gebruik en welke risico’s accepteer je? Denk aan veiligheid, waardeverlies en vervangbaarheid.
De collectie is samengesteld om getoond te worden aan het publiek. Bij belangrijke ‘gaten’ in de collectie zijn maquettes en reproducties gemaakt. Daarnaast kunnen er vanuit afbeeldingen in de fotobeeldbank nieuwe rekwisieten worden gemaakt.
Het verlies van een enkel object is draaglijk, ook al is het object niet één-op-één vervangbaar. De maquettes lopen het grootste risico door de aanraakbaarheid, maar zijn repareerbaar en op termijn vervangbaar.
De gastheren/gastvrouwen spelen een belangrijke rol in de risicobeheersing door hun begeleiding van bezoekers, circulatie in de tentoonstellingsruimten en alertheid via de camerabewaking. Daarbij is speciale aandacht voor kinderen en groepen. Bij bezoek in schoolverband vindt extra begeleiding plaats vanuit de educatiegroep. Zie daarvoor ook het educatiebeleid. Honden zijn niet toegestaan, behalve hulphonden.
BRUIKLENEN
• Welke objecten leen je uit, aan wie of aan wie niet?
• Welke eisen stel je aan bruikleennemers?
• Hoe beoordeel je het faciliteitenrapport van een bruikleennemer?
• Hoe ziet jouw eigen faciliteitenrapport eruit?
• Hoe controleer je in bruikleen gegeven objecten op locatie?
• Wanneer begeleid je het transport bij een bruikleen?
In principe wordt er niets uitgeleend. Zeldzame uitzonderingen vormen specifieke verzoeken voor een enkel object van een ander museum voor een tentoonstelling van maximaal een jaar. Uitlenen zorgt onmiddellijk voor een ‘gat’ in de permanente eigen tentoonstelling. Objecten in het depot, met name vanuit de subcollectie kleding, zijn weliswaar uitleenbaar maar verzoeken zullen steeds door het bestuur worden beoordeeld en slechts van korte duur zijn. Het collectiebeheer is niet op uitlenen ingericht, er zal dus in voorkomend geval moeten worden beoordeeld volgens het besluitvormingsmodel in het document Bruiklenen aan niet-museale organisaties (2019) van de RCE.
7. Hoe haal je meer waarde uit je collectie?
WAARDEONTWIKKELING
• Welke kansen zie je om waarde te ontwikkelen?
• Hoe ga je die kansen benutten?
De waarde van de collectie kan worden vergroot door het inlenen van enkele bekende topstukken uit de geschiedenis. Er is in 2004 een tentoonstelling ingericht door de drie grootste kenners van de historie van Vollenhove en omgeving, waaronder drs. Js. Mooijweer, nu onderzoeker bij de Collectie Overijssel. De catalogus van die tentoonstelling is de leidraad, in feite het verlanglijstje, bij de waardeontwikkeling in de vorm van aanvulling.
Grootste struikelblok daarbij is het ontbreken van de status als erkend museum. Het bereiken van die status is nu de belangrijkste beleidsdoelstelling. Inmiddels hebben oriënterende gesprekken plaatsgevonden met een collectiebeheerder van Collectie Overijssel en de secretaris van de Vereniging Overijssels Recht en Geschiedenis over inlenen van twee respectievelijk vijf specifieke objecten, waarbij de laatste voor één object inmiddels een uitzondering heeft gemaakt en het toch uitgeleend.
Ook is er contact geweest met het Rijksmuseum van Oudheden uit Leiden voor 3 objecten uit hun depot. Van een object uit Museum De Waag is een replica gemaakt, evenals van een object uit het Zuiderzeemuseum.
Twee andere objecten waren in bezit van de Gemeente Steenwijkerland, uitgeleend aan de eigenaar van hotel Oldruitenborgh in Vollenhove maar bij de eigendomsoverdracht lijkt iets mis te zijn gegaan waardoor het eigendom wordt betwist en in bruikleen geven aan het museum niet wordt toegestaan. Het zijn twee bekende en opvallende objecten uit een verzameling van de Stad Vollenhove, die rond 1920 is aangelegd door een toenmalige burgemeester in het toenmalige raadhuis. Bij de verhuizing naar het nieuwe gemeentehuis, nu hotel Oldruitenborgh, is de collectie meeverhuisd. Na een herindeling in 1972 is de collectie beschreven op een taxatielijst, maar naar de herindeling in 2001 zijn veel objecten verdwenen doordat de collectie niet werd beheerd. Sommige objecten bevinden zich nog op de oude locatie, sommige zijn terecht gekomen in het gemeentearchief, andere lijken meegenomen door gemeenteambtenaren en uiteindelijk verdwenen. Nader onderzoek is nodig en nuttig om zoveel mogelijk van de lijst, waarvan een kopie in het bezit is van het Stadsmuseum, op te sporen en te verwerven.
Door een andere tijdelijke tentoonstelling over bodemvondsten in Vollenhove en omgeving is bekend dat zich in o.a. het provinciaal depot nog objecten liggen die interessant zijn voor onze collectie. Ook hier is verwerven van inzicht in wat waar ligt, naast het vervolgens inlenen daarvan, een groot probleem dat veel tijd vergt.
Via onderzoek, soms vanuit onverwachte hoek, worden andere objecten opgespoord of gevonden. Helaas blijkt verwerving vervolgens niet realistisch (zoals een portret van Georg Schenck, voor 3 miljoen euro te koop in Zwitserland, of een schilderij van het interieur van de Grote Kerk in een Londens museum).
SMART doel:
S: bruiklenen ‘topstukken’ van HCO en VORG, M: 8 topstukken uit lijst, A: waardevol voor volledig overzicht historie Vollenhove, R: mits museumregistratie wordt verkregen, T: 1-1-2025.
Een andere waardeontwikkeling is het verkrijgen van nog meer kennis over de objecten. Het gaat dan vooral over de oorspronkelijke of opeenvolgende eigenaren of gebruikers. Het is nog slechts een beperkte hoeveel objecten dat zich hiervoor leent, veel is in de periode 2018-2022 al verzameld en vastgelegd in het collectiebeheersysteem. Onderzoek is een vast onderdeel bij inkomende objecten, de wens voor nader onderzoek is bij sommige objecten vastgelegd in het collectiebeheersysteem.
SMART doel:
S: gedetailleerde beschrijving van alle MUSIP-1 objecten, M: 71 objecten, A: maakt de collectie aantrekkelijker voor bezoekers, R: er ligt al veel informatie in externe bronnen, T: 1-1-2025
RESTAURATIE
• Wat is het restauratiebeleid en wat zijn de activiteiten op dat gebied?
• Welke objecten zijn in hun huidige toestand niet presentabel?
• Welke objecten kunnen door restauratie in waarde toenemen?
• Welke objecten ga je restaureren, hoe en waarom?
De collectie is op enkele momenten aangepast op toonbaarheid van objecten. Bij objecten in slechte staat is gekeken naar de waarde (zie hierboven bij collectiewaardering) en is volgens die waardering gehandeld. Er zijn slechts enkele (nog) niet toonbare objecten in het depot overgebleven, alle met een lage erfgoedwaarde en mogelijk na herwaardering niet meer passend in de collectie.
Restauratie wordt alleen overwogen voor beschadigde objecten uit de tentoonstelling. Tot dusver gaat het meestal om kleine bijwerkingen aan bijvoorbeeld lijsten van schilderijen of herstel van kleding. Drie schilderijen zijn voorafgaand aan het opnemen in de collectie gerestaureerd (twee bruiklenen, één aankoop).
De conditie van de objecten wordt vastgelegd in het collectiebeheersysteem, met eventuele opmerkingen t.a.v. de wens tot restauratie of conservering. Bij de voorjaarscontrole in de tentoonstellingsruimten – voor opening van het seizoen, door de deelcollectiebeheerders – kunnen verslechteringen worden opgemerkt en/of prioriteiten t.a.v. restauratie door hen worden aangegeven. Vanuit de collectiebeheergroep worden dan de mogelijkheden bekeken, kosten begroot en een voorstel aan het bestuur gericht.
ONDERZOEK
• Welke onderzoeksvragen zijn aan de orde? Welke accenten worden in de toekomst gelegd?
• Welke kansen zie je om samen te werken met andere organisaties?
• Welke faciliteiten voor onderzoek zijn voorhanden?
• Hoe is de veiligheid van de te onderzoeken objecten gegarandeerd?
• Welke afspraken zijn er rond fotograferen, auteursrechten, de verspreiding
van onderzoeksresultaten en het inzien van informatie over de objecten?
Momenteel wordt de capaciteit voor onderzoek vooral ingezet voor de nog nader of opnieuw te waarderen objecten in het depot, en nieuw aangeboden objecten.
In sommige gevallen is het onderzoek dood gelopen, zoals bij steenhouwerstekens op natuurstenen elementen van kasteel Toutenburg, en de exacte toepassing van bepaalde bouwelementen. Van sommige schilderijen en schilders ontbreken nadere gegevens.
Bij de basisregistratie van de objecten, bij de start met het collectiebeheersysteem in 2018, is vaak de aanduiding ‘nader onderzoek’ geplaatst – ook bij objecten waarvan vooraf mag worden verondersteld dat het onderzoek weinig zal opleveren, of voordat een goede waardering volgens de museale weegschaal heeft plaatsgevonden. Bij inzetten van onderzoekscapaciteit naar deze objecten, die inmiddels wel zijn gewaardeerd, gaat de prioriteit uit naar objecten met tenminste gemiddelde historische waarde.
Van veel bodemvondsten is alleen de globale herkomst geregistreerd, maar kan aan de hand van rapportages van het veldonderzoek – bijvoorbeeld van de Archeologische Werkgroep Brederwiede – nog meer worden vastgesteld. In sommige gevallen kan nader contact met de vinder of schenker meer informatie opleveren. Contacten met professionals, op de eerste plaats de gemeentelijke archeoloog, lopen uiterst stroef door de lage beschikbaarheid, snelle doorstroom en gebrek aan belangstelling van die kant. Daarnaast is de behoefte en de capaciteit om informatie te delen, bijvoorbeeld vanuit het Provinciaal Depot in Deventer, uiterst gering (men weet zelf niet wat men in het depot heeft opgeslagen en waar).
Bronnen bij onderzoek zijn archieven (waaronder kadaster) en genealogische databanken, meestal ontsloten via internet.
Een wens is om meer onderzoekscapaciteit te verkrijgen. Beperkende factor is de beschikbaarheid van geschikte vrijwilligers, momenteel drie – elk voor een beperkte tijd per week (totaal plm. 12 uur per week). Inschakelen van onderzoek van professionele instellingen is door gebrek aan geld onmogelijk, incidenteel kan via internet een beroep op een gepensioneerde specialist worden gedaan. Pogingen om studenten als stagiair in te zetten zijn, na een éénmalig succes met een hele groep, alle gestrand doordat het museum hen te weinig te bieden heeft.
Samenwerking met andere organisaties blijkt in de praktijk uiterst beperkt. Winst kan er nog worden geboekt in uitwisseling van kennis en ervaring met de andere leden van het Zijper Genootschap, alle gebruikers van hetzelfde collectiebeheersysteem. Gegevens over soortgelijke objecten zijn wellicht in hun systemen te vinden.
Van het Openluchtmuseum Arnhem is bekend dat ze kleding (uit ca. 1900) van Schokkers in Vollenhove in bezit hadden, maar onbekend is waar het is gebleven. Nader contact kan mogelijk nog iets opleveren. Kennis van de Schokker kleding, geleend van de Schokkervereniging, wordt naast die vereniging ook gedeeld met het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen en Museum Schokland.
Voor nadere informatie over de subcollectie mutsen binnen de deelcollectie bevolking wordt soms de expertise van een particuliere verzamelaar ingeroepen.
SMART doel:
S: extra onderzoekcapaciteit, M: twee vrijwilligers voor 6 uur per week elk, A: hiermee kunnen naast de MUSIP-1 objecten ook de MUSIP-2 objecten worden beschreven, R: mede afhankelijk van museumregistratie, aanpak vrijwilligerswerving uit 2019 herhalen, T: 1-1-2025.
S: verwerken beschikbare veldonderzoekrapporten bij bodemvondsten, M: rapporten Spit 1992, Clarenberg 1994, nieuwere uit RCE-database, A: waardevermeerdering van de objecten, R: afhankelijk medewerking gemeentelijke/provinciale archeoloog, T: 1-6-2024
Objecten verlaten het museum niet voor onderzoek. Doorgaans is uitwisselen van foto’s voldoende. De werkgroep collectiebeheer beschikt in het museum over goede faciliteiten voor het fotograferen van objecten.
Resultaten van onderzoek worden vastgelegd in het collectiebeheersysteem en soms gepubliceerd in het eigen kwartaalblad Kondschap, dat niet alleen bij donateurs maar bijvoorbeeld ook bij Collectie Overijssel op tafel komt. Auteursrecht van alle beschrijvingen ligt bij het museum. Van een beperkt deel van de objecten is afbeelding en beschrijving, met onderzoeksresultaten, beschikbaar via internet voor het grote publiek via www.beeldbankvollenhove.nl (ook bereikbaar vanaf de homepage van het museum).
Er wordt gewerkt aan een uitgebreide index op alle artikelen in het blad Kondschap.
VERZAMELEN
• Op welke thema’s en gebieden wordt verzameld?
• Hoe wordt verzameld – aankoop, schenking, langdurig bruikleen, ruil?
• Wat zijn de criteria voor acquisitie? Hoe verloopt de besluitvorming? Hoe
wordt dit vastgelegd?
• Wat is het jaarlijkse budget voor acquisities?
• Welke procedure wordt doorlopen als objecten worden aangeboden?
• Hoe gaat het museum om met schenkingen waaraan voorwaarden zijn
verbonden?
De verzameling wordt indien mogelijk actief uitgebreid met topstukken (zie hiervoor bij Waardeontwikkeling) in langdurige bruikleen.
Enkele keren per jaar worden ook objecten spontaan aangeboden, meestal vanwege overlijden van een verzamelaar en het opruimen van de boedel. Dit aanbieden wordt gereguleerd door heldere informatie op de website over wat er wordt aangenomen en hoe.
Er wordt door baliemedewerkers niets aangenomen, alleen gevraagd naar afbeeldingen en beschrijving van het object en de geschiedenis van het bezit (herkomst, vorige eigenaren). Op basis daarvan wordt door de curator onderzocht of het object aan de collectiecriteria voldoet (zie bij Collectieprofiel) en of het in de permanente tentoonstelling kan passen. Het zorgvuldigheidsprincipe uit de Ethische Code voor Musea wordt toegepast, bij twijfel over de herkomst wordt de procedure afgebroken.
Bij een positief resultaat wordt een afspraak gemaakt voor een nader gesprek en mogelijke overdracht en gevraagd of men wil schenken of in bruikleen afstaan. In principe wordt hiervoor steeds de maandag gebruikt, wanneer de werkgroep collectiebeheer in het museum aan het werk is. Bij het in bruikleen afstaan, dat alleen wordt geaccepteerd voor onbepaalde tijd, wordt gevraagd naar nadere voorwaarden en die bij acceptatie vastgelegd in een document. Bij schenking worden de gegevens van het object en de schenker ook vastgelegd in een document. Het door beide partijen ondertekende document wordt vastgelegd als bijlage bij de vastlegging van de objectgegevens in het collectiebeheersysteem. Het document wordt op basis van het objectnummer bewaard in de map inkomende objecten, tot het moment dat het object het museum verlaat.
In het geval er bij een voorgenomen schenking voorwaarden worden gesteld, worden die op hun gevolgen beoordeeld door de collectiebeheerder en bij grote gevolgen afgewezen of voorgelegd aan het bestuur. De geaccepteerde voorwaarden worden vastgelegd. Acceptabele voorwaarden zijn bijvoorbeeld het vermelden (of juist niet) van de schenker bij de getoonde informatie over het object. Niet of minder acceptabel is de voorwaarde voor teruggave of doorgave bij beëindiging van het museum vanwege het kunnen nakomen van die afspraken, denk aan adreswijzigingen en erven.
In het zeldzame geval dat een object voor koop wordt aangeboden, wordt na onderzoek (de ethische code voor musea wordt gevolgd) en taxatie een voorstel voor aankoop gedaan aan het bestuur. Er is een budget gereserveerd van € 7000 voor aankopen. Mogelijke aanschaf zal vervolgens projectmatig verlopen, waarbij mogelijke sponsoring wordt onderzocht of verkregen.
ONTZAMELEN
• Wie is eigenaar van de collectie?
• Wie is bevoegd om over afstoting en herbestemming te beslissen?
• Aan welke wetten, statutaire bepalingen en richtlijnen dient de organisatie
zich te houden?
• Wat zijn de criteria voor afstoting en herbestemming?
• Welke onderdelen van de collectie passen op basis van deze criteria niet
(meer) in het collectieprofiel?
• Wat zijn de drijfveren om wel/niet te ontzamelen?
Het overgrote deel van de collectie (90%) is eigendom van de Stichting die het Stadsmuseum exploiteert. Bruiklenen zijn vastgelegd in bruikleenovereenkomsten tussen het museum en de eigenaar.
Welke objecten er in de permanente tentoonstelling passen, wordt jaarlijks bepaald door de beheerders van de verschillende tentoonstellingsruimten (samen vormen zij de tentoonstellingscommissie). De indeling in de tentoonstelling komt globaal overeen met de indeling in deelcollecties. Elke beheerder (curator) kan beslissen een object uit de tentoonstelling te nemen waarna het opgenomen in het depot (met aanpassing van de standplaats in het collectiebeheersysteem).
Het blijft in de collectie tot een herwaardering van de objecten in het depot of na aanpassen van de collectiecriteria (die doorgaans vastliggen binnen een gehele beleidsperiode).
Wanneer de collectiecriteria worden gewijzigd, kunnen sommige objecten er buiten vallen en een andere bestemming moeten krijgen of worden afgestoten. Daarover wordt beslist door de werkgroep collectiebeheer. Betreft het bruiklenen, wordt de bruikleengever ingelicht en met hem overlegd over de teruggave. Betreft het schenkingen zonder voorwaarden of andere objecten in eigendom, wordt de LAMO-procedure gevolgd. Eerst wordt onderzocht welk (regionaal) museum of historische vereniging het object zou willen hebben en vervolgens wordt contact opgenomen voor herplaatsing, een overdracht in de vorm van schenking. De vereenvoudigde LAMO-procedure zal dan worden gevolgd. Een afstoting buiten de museumwereld is voorlopig niet voorzien. Mocht dat plaatsvinden en het geld opleveren, wordt het ontvangen bedrag toegevoegd aan de reservering op de balans voor nieuwe aankopen.
Er is geen urgentie om te ontzamelen, de ruimte in het depot is voldoende en de capaciteit voor herwaardering na onderzoek is beperkt. Verder zijn de kosten van afstoting, zolang het museum geen lid van de Museumvereniging is, onevenredig hoog. Afstoten zal pas plaats vinden na registratie als erkend museum en acceptatie als lid van de Museumvereniging.
In de collectie bevinden zich geen objecten van nationaal belang, de beschermwaardigheidscriteria onvervangbaar en onmisbaar zijn niet van toepassing.
SMART doel:
S: ontzamelactie MUSIP-5 objecten en rekwisieten, M: geen MUSIP-5 meer in collectie, aantal rekwisieten in depot maximaal 50, A: minder te beheren, R: kan alleen na museumregistratie vanwege kosten, voor herbestemming binnen museumwereld te laagwaardig, veel rekwisieten zijn waardeloos, T: 1-1-2026.
8. Hoe maak je de collectie toegankelijk?
REGISTRATIE EN DOCUMENTATIE
• In welke mate is de collectie geregistreerd en gedocumenteerd?
• Welke gegevens zijn vastgelegd en hoe?
• Hoe worden de gegevens met gebruikers gedeeld?
• Hoe lang duurt het om een object in depot te vinden en tevoorschijn te halen?
• Hoe houd je bij welke objecten de collectie inkomen en uitgaan?
• Zijn er verbeterpunten en hoe ga je die aanpakken?
De collectie is geheel geregistreerd en gedocumenteerd in het collectiebeheersysteem ZCBS. Elk object is genummerd (inventarisnummer) en vastgelegd met minstens één foto, titel (objectnaam), beschrijving, verwervingsgegevens aankoop/schenking/bruikleen, van wie, wanneer, materiaalsoort, afmetingen, categorisering/rubricering (indeling in deelcollectie en subcollectie), erfgoedwaarde (MUSIP), en standplaats. In de meeste gevallen is ook de conditie en de hanteerbaarheid vastgelegd, en datering na eventueel later onderzoek. Bij bijzonderheden zoals onduidelijkheden in de herkomst of twijfel bij de erfgoedwaarde of collectiecriteria wordt dit aangegeven in een interne opmerking voor de werkgroep collectiebeheer, vaak met ‘nader onderzoek’ (bijvoorbeeld onderzoek naar de maker, uitwerken van de relatie met Vollenhove of een nadere datering).
Gebruikers van het collectiebeheersysteem zijn de leden van de werkgroep collectiebeheer en de leden van de tentoonstellingscommissie t.b.v. het beheer van hun tentoongestelde deelcollectie. Zij kunnen nadere gegevens van opgenomen objecten toevoegen of wijzigen, bijvoorbeeld de standplaats (o.a. verhuizingen van en naar het depot). Ze hebben ook een verantwoordelijkheid t.a.v. nader onderzoek. Soms krijgt een externe specialist toegang om zijn onderzoeksgegevens toe te voegen. Daarnaast kan elke baliemedewerker / gastheer / gastvrouw in het systeem gegevens opzoeken, voor de eigen kennisopbouw of het informeren van een bezoeker. Dat kan ook op een speciale presentatieplek met groot scherm in de ruimte Beeld&Geluid, samen met een bezoeker (zie ook presentatiebeleid).
De software heeft een systeem van toegangsrechten dat wordt beheerd door de collectiebeheerders in de werkgroep collectiebeheer, zij beheren ook de configuratieinstellingen zoals veldnamen, keuzemogelijkheden per veld en helpteksten. Hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vastgelegd door het bestuur, ze hebben mandaat van het bestuur (als juridisch eigenaar) tot herbestemming en afstoting van objecten (via het volgen van de LAMO-procedure).
Met behulp van het collectiebeheersysteem is een object in het depot binnen twee minuten te vinden en te pakken en in de tentoonstelling binnen vijf minuten (vanwege de grotere loopafstand).
Nieuwe objecten die in de collectie worden toegelaten volgen de procedure zoals beschreven bij Verzamelen. Een tot de collectie toegelaten object wordt vervolgens gefotografeerd (minstens één foto, bij complexe objecten meer, waaronder belangrijke details), genummerd en opgenomen in het collectiebeheersysteem door een collectiebeheerder volgens het registratieplan, inclusief de standplaats.
De standplaats zal in eerste instantie een plek in het depot zijn, aangegeven met een code die depotruimte, stelling en legplank aanduidt. Bij verhuizing naar of van de permanente tentoonstelling wordt de standplaats aangepast aan de plek binnen de tentoonstellingsruimte, zo mogelijk tot op vitrineniveau.
De gegevens van het document waarop de schenking, bruikleen of aankoop is vastgelegd worden daarbij gebruikt en het document gescand en toegevoegd bij het record in het systeem. Het fysieke document wordt afgelegd in een map. Wanneer een object de collectie verlaat wordt dit document verplaatst naar de map met teruggegeven en herbestemde objecten (register van in- en uitgaande objecten), het record in het collectiebeheersysteem wordt aangepast en afgelegd naar een archiefbestand.
Regelmatig worden de standplaatsen van de objecten gecontroleerd, tenminste in het voorjaar binnen de tentoonstelling door de deelcollectiebeheerders en binnen het depot door de collectiebeheerder.
Het collectiebeheersysteem is nu drie jaar in gebruik en heeft zijn waarde bewezen. Indelingen en keuzelijsten zijn enkele malen aangepast en kunnen nog beter worden toegepast. Daarbij zijn verbeterslagen nodig qua gebruikte termen en benamingen, gebruik van hoofd- en kleine letters etc. Extra gebruiksmogelijkheden worden onderzocht en o.a. verkregen door deelname aan het gebruiksforum, webinars en bijeenkomsten op dit gebied. Het gebruik door baliemedewerkers/ gastheren en – vrouwen is behoorlijk toegenomen maar kan nog verbeterd worden. Feedback wordt gebruikt door de curatoren voor verbeteringen van de informatievoorziening aan bezoekers.
Het systeem is ook de sturing voor het nader onderzoek. Bij een beperkte capaciteit, in de vorm van tijd van vrijwilligers, kunnen interne opmerkingen van collectiebeheerders nu langzamerhand verder worden opgezocht en hun vragen en opmerkingen worden ingevuld. Dat kan op zelf gekozen momenten vanuit huis. Het geeft mogelijkheden meerdere onderzoekers in te schakelen. Geaccepteerd moet worden dat onderzoek soms minder oplevert dan verwacht of gehoopt.
Alle mutaties in de records worden vastgelegd, gevolgd en bij twijfel vanuit de collectiebeheerders besproken.
TOEGANKELIJKHEID
• Hoe wordt de collectie - fysiek en digitaal - toegankelijk gemaakt?
• Voor wie?
• Welke informatie over de collectie is (digitaal) beschikbaar?
• Hoeveel van deze informatie is via internet ontsloten?
• Wat ga je doen om meer of anders te ontsluiten?
Een groot deel (40%) van de collectie is fysiek toegankelijk door tentoonstelling in de benedenruimte van het museum. De rest ligt in een goed toegankelijk (maar niet voor het publiek) depot op de eerste verdieping van het museum.
In de tentoonstelling is rekening gehouden met bezoekers in een rolstoel of met een rollator, zie verder het document over inclusiviteit en diversiteit (toegankelijkheidsbeleid).
De collectie wordt in grote lijnen beschreven en getoond in een folder, op de website en op beeldschermen in hal, etalage en op een informatiescherm in het havenkantoor (vernieuwd in 2023), zie hiervoor het marketingactieplan. Zie verder ook het Presentatiebeleid.
Het collectiebeheersysteem is voor iedereen op internet toegankelijk, via beeldbankvollenhove.nl en via een link op de homepage van de website van het museum. Zie verder het Informatieplan.
Niet alle objecten worden daarin ontsloten (momenteel 40%), en van een object niet alle informatie (niet over schenkers of bruikleengevers – vanwege de AVG -, geen waardeaanduiding). De selectie van welke objecten wel of niet getoond worden wordt gedaan door de collectiebeheerders. De selectie wordt enerzijds beperkt om te zorgen dat een fysiek bezoek aantrekkelijk blijft, anderzijds omdat de context van objecten in de tentoonstelling belangrijk is in het kader van de visie en missie van het museum. Anderzijds worden objecten soms juist getoond om belangstelling voor een bezoek op te wekken, maar vooral om publieksreacties met nadere informatie uit te lokken. In de praktijk van de afgelopen drie jaar blijkt dit laatste marginaal. Geïnteresseerden kunnen met opgaaf van redenen tijdelijk of permanent via internet toegang krijgen tot alle objecten en eventueel tot alle informatie per object.
SMART doel:
S: evalueren en vernieuwen informatie over collectie in folder, M: nieuwe folder, A: betere aansluiting op actualiteit, aantrekkelijker voor bezoekers en vrijwilligers, R: kan grotendeels in eigen beheer, T: 1-1-2025.
S: maken handouts voor visueel beperkten met grote letters en groot contrast, M: alle bestaande opgehangen informatie, A: zelfstandigheid bezoekers met beperking, R: kost alleen tijd, geen geld, T: 1-4-2024. Onderdeel jaarplan 2024.
Tot slot – hoe gebruik je het collectieplan?
• Evalueer het collectieplan: zijn de gestelde doelen bereikt?
• Waar ben je trots op?
• Wat staat je nog te doen?
Deze versie van het collectieplan is de eerste die tegelijkertijd met een nieuw 5-jarig beleidsplan is opgesteld. Het eerste collectieplan dateert van 2018 en is jaarlijks bijgesteld.
Inmiddels is ruime ervaring opgedaan met het collectiebeheersysteem en worden geen grote aanpassingen meer verwacht. In de praktijk werkt alles zoals hierboven beschreven, maar het blijft vrijwilligerswerk waarbij kleine fouten moeten worden getolereerd.
De registratie zal blijven worden verbeterd en op basis van het onderzoek zullen kleine aanpassingen blijven plaatsvinden.
Een doel van het plan was om antwoord te kunnen geven op de hulpvragen bij de Museumnorm 2020, Pijler collectie:
8 Beschikt uw instelling over een actueel collectieplan? - ja
Is in het collectieplan een meerjarige planning opgenomen en voor welke periode? – bij onderdelen zijn SMART-doelen gedefinieerd, aansluitend bij het Beleidsplan 2022-2026, zie ook daar.
Behandelt het collectieplan alle kerntaken genoemd bij norm 8? – ja, kerncollectie bestaat uit objecten MUSIP-1 en MUSIP-2.
Bevat het collectieplan een toelichting op de samenstelling, positionering en waardering van de collectie(s)? – ja, mits onder positionering ‘collectieprofiel’ wordt verstaan.
Is de kerncollectie van uw instelling beschreven? – ja, in grote lijnen en met voorbeelden per deelcollectie.
Zijn er bedreigingen op het terrein van de beschikbaarheid van de kerncollectie (bijv. risico van – voortijdig – aflopen van bruikleenovereenkomsten) en hoe gaat het museum hiermee om? - nee die bedreiging is er niet, bij onverwacht terugtrekken Schokkervereniging wordt de tentoonstelling heringericht zoals die was voor 1-3-2022. Bij een grote calamiteit, vooral brand, zal de kerncollectie mogelijk verloren zijn en eindigt de museumfunctie.
Norm: Het museum heeft een actueel en meerjarig collectieplan.
Wijze van aantonen: Collectieplan (als apart document of als onderdeel van beleidsplan).
Toelichting: Het collectieplan beschrijft in ieder geval de samenstelling en waardering van de materiële en immateriële collectie en het beleid ten aanzien van verwerven en afstoten, registratie, documentatie en digitalisering, onderzoek en behoud en beheer. Het collectieplan beschrijft tevens de samenstelling, positionering en waardering van de collectie, inclusief een beschrijving van de aard en omvang van de kerncollectie van het museum. De kerncollectie is dat deel van de collectie dat essentieel is om de museale doelen uit te dragen. In het collectieplan wordt beschreven hoe wordt omgegaan met eventuele bedreigingen op het terrein van de beschikbaarheid van de kerncollectie. Het collectieplan is meerjarig en wordt periodiek geactualiseerd.
9 Onderschrijft het collectieplan de toepassing van de LAMO bij afstotingen uit de collectie van uw instelling? - ja
Is de LAMO bij alle afstotingen in de afgelopen 5 jaar toegepast? Dit betekent onder andere:
• Besluiten tot afstoting zijn genomen op inhoudelijke gronden
• Er is een mandaat tot afstoting van de juridisch eigenaar van de objecten/deelcollectie.
• Het afstotingsproces is gedocumenteerd.
• Afgestoten objecten zijn aangekondigd via www.afstotingsdatabase.nl (vanaf 1 januari 2016).
• Afgestoten objecten zijn eerst aangeboden aan andere musea.
• Opbrengsten uit de verkoop van objecten zijn uitsluitend gebruikt ter verbetering van de collectie, zoals aankoop, actieve conservering en restauratie.
De collectie is pas in 2019 als zodanig vastgesteld. Objecten die niet tot de collectie werden toegelaten zijn teruggegeven aan bekende eigenaars, geschonken aan regionale musea en historische verenigingen, of vernietigd. Vanaf 2019 is de LAMO-procedure toegepast, met dien verstande dat het voor een niet-lid van de Museumvereniging onrealistisch is om gebruik te (moeten) maken van de afstotingsdatabase. Dat gebruik wordt ontmoedigd door de hoge kosten, die in dit geval altijd hoger zijn dan de waarde van de af te stoten objecten. Met afstoten wordt gewacht tot de Museumregistratie is geslaagd.
Norm: Verantwoord afstoten Het museum past bij elke afstoting uit de collectie de Leidraad Afstoting Museale Objecten (LAMO) toe en onderschrijft de LAMO in het collectieplan.
Wijze van aantonen: Via collectieplan en toelichting op werkwijze.
Toelichting: Het afstoten van collectieonderdelen wordt beschouwd als een onderdeel van professioneel collectiebeheer. De Leidraad Afstoting Museale Objecten (LAMO) is een instrument voor zelfregulering en een praktisch verlengstuk van de afstotingsparagraaf in de Ethische Code voor Musea. Het geeft aan met welke aspecten een museum rekening dient te houden bij het opstellen en uitvoeren van een afstotingsbeleid. Het afstotingsbeleid is onderdeel van het collectieplan.
10 Wat zijn de grootste risico's m.b.t. herkomst binnen de verzamelgebieden van uw instelling? Denk hierbij bijv. aan cultureel gevoelige objecten, beschermde flora en fauna, objecten uit oorlogsgebieden en oorlogsperioden, potentieel gestolen objecten, etc. – het grootste risico bij objecten binnen de collectie is de echtheid van het object of de echtheid van de relatie met Vollenhove. Er worden geen cultureel gevoelige objecten, noch flora of fauna geaccepteerd. Oorlogsobjecten worden op de normale wijze onderzocht en bij enige twijfel niet geaccepteerd. Vaak kan niet worden vastgesteld of een object eerder is ontvreemd, maar de waarde van objecten is altijd laag.
Hoe houdt uw instelling rekening met deze risico’s bij de verwerving van nieuwe objecten? – mocht later blijken dat de aanbieder niet de eigenaar was, wordt het object teruggegeven. Vooralsnog wordt er uitgegaan dat onderzoek, vooral door het directe en doorgaans mondelinge contact met de aanbieder, voldoende betrouwbare resultaat oplevert.
Heeft uw instelling de bestaande collectie onderzocht in relatie tot deze risico’s en hoe zijn de onderzoeksresultaten bekend gemaakt? – ja, bij de registratie en waardering is hier naar gekeken, o.a. ook naar slavernijverleden en mogelijk ontvreemde objecten bij gemeentelijke herindelingen. Er zijn geen dubieuze objecten aangetroffen, hiervan wordt melding gemaakt op de pagina ‘collectie’ op de website.
Norm:Herkomstonderzoek:Het museum hanteert het zorgvuldigheidsprincipe bij zowel nieuwe verwervingen als bestaande collectie.
Wijze van aantonen: Toelichting op de werkwijze.
Toelichting: Het museum doet voorafgaande aan de verwerving van een object zijn uiterste best om de herkomst van het object vast te stellen en verwerft geen objecten waarbij sprake is van redenen tot twijfel over de herkomst. Het museum is op de hoogte van de herkomstgeschiedenis van de objecten in zijn collectie. Bij lacunes in de geschiedenis doet het museum zijn uiterste best deze te achterhalen en maakt de resultaten bekend.
De Ethische Code voor Musea beschrijft het zorgvuldigheidsprincipe (due diligence) als de verplichting om alles in het werk te stellen om de feiten per geval vast te stellen, alvorens tot een bepaalde handelwijze wordt besloten. Het gaat hierbij met name om de identificatie van de herkomst en de eigendomsgeschiedenis van een object dat voor aanschaf of gebruik wordt aangeboden, voordat dit als zodanig wordt aanvaard.
11a Zijn alle objecten van de museale collectie van uw instelling geregistreerd in een geautomatiseerd registratiesysteem volgens minimale standaard? Denk hierbij aan naam instelling, inventarisnummer, objectnaam, verwervingsgegevens (waaronder: aankoop/schenking/bruikleen, van wie, wanneer verkregen) en standplaatsgegevens – ja, ZCBS.
Zijn standplaatsgegevens op minimaal lade-/plankniveau vastgelegd in het registratiesysteem? – ja in depot, in de tentoonstelling soms alleen niveau zaal/ruimte.
Indien er sprake is van een achterstand in de collectieregistratie volgens minimale standaard; beschikt uw instelling over een globale kwantificatie van de achterstanden, de benodigde mensen en middelen en een tijdsplan voor het opheffen van
de achterstand? – er is geen achterstand in de minimale registratie.
Hoe zorgt uw instelling ervoor dat de gegevens in de collectieregistratie actueel blijven? Doet u dit bijv. m.b.v. een register van in- en uitgaande objecten, instructies, autorisaties en periodieke standplaatscontrole? – zie bij REGISTRATIE EN DOCUMENTATIE. Actuele stand van zaken en doelstellingen in het optimaliseren van de registratie staan in het registratieplan.
Norm:Collectieregistratie en informatieplan- Het museum is erop gericht dat alle objecten een objectnummer, een beschrijving, verwervingsgegevens en een standplaats hebben; het museum heeft een collectieregistratie volgens minimale standaard. Het museum zorgt dat de informatie over de collectie toegankelijk is en blijft; het museum heeft een informatieplan.
Wijze van aantonen: Toelichting op werkwijze collectieregistratie.
Toelichting: Collectieregistratie:Een collectieregistratie volgens minimale standaard omvat een geautomatiseerde registratie van alle objecten met objectnummer, objectnaam, de verwervingsgegevens (verwervingsmethode, verwervingsdatum en persoon/organisatie van wie het object verworven is) en standplaats. Indien er een achterstand is in de collectieregistratie, dient er een plan van aanpak te zijn met globale kwantificatie van de achterstand, de benodigde mensen en middelen en een tijdsplan voor het opheffen van de achterstand.
Norm 11b gaat over het informatieplan, zie apart document Informatieplan.
12 Beschikt uw instelling over een overzicht van de risico's op het terrein van preventieve conservering met betrekking tot de (deel)collecties? – ja, zie hierboven bij PREVENTIEVE CONSERVERING.
Hoe waarborgt uw instelling verantwoorde klimaatomstandigheden in alle ruimten met museale objecten? Doet u dit bijv. d.m.v. het hanteren van streefwaarden voor temperatuur en relatieve luchtvochtigheid (rekening houdend met de kwetsbaarheden van de deelcollecties), het uitvoeren van controlemetingen, procedures voor het handelen bij afwijkingen en een eventueel verbeterplan voor het oplossen van knelpunten, etc.? – ja, zie hierboven bij COLLECTIEBEHOUD en bij het Klimaatplan voor de controlemetingen, meetresultaten en handelen bij afwijkingen.
Hoe waarborgt uw instelling verantwoorde lichtomstandigheden in alle ruimten met museale objecten? Doet u dit bijv. d.m.v. het hanteren van streefwaarden voor UV en lux (rekening houdend met de kwetsbaarheden van de deelcollecties), controlemetingen, procedures bij afwijkingen, evt. verbeterplan voor het oplossen van knelpunten, etc.? – Zie hierboven bij COLLECTIEBEHOUD.
Hoe waarborgt uw instelling goede bewaarcondities? Denk hierbij bijv. aan de bescherming van objecten tegen stof, plaagdieren, schimmels, periodieke inspecties van de conditie van objecten, opslag in geschikte materialen, de juiste wijze voor het hanteren en plaatsen van objecten, etc. – zie hierboven bij COLLECTIEBEHOUD.
Wie hebben binnen uw instelling de bevoegdheid tot het (laten) uitvoeren van maatregelen op het terrein van actieve conservering en restauratie? – het bestuur, zie bij ACTIEVE CONSERVERING en RESTAURATIE.
Hoe documenteert uw instelling de conditie van objecten en de toegepaste conserverings- en restauratiemaatregelen? – binnen het collectiebeheersysteem.
Norm: Continuïteit in behoud. Het museum waarborgt dat zijn collectie op een verantwoorde wijze behouden wordt.
Wijze van aantonen: Toelichting op de werkwijze, op basis van uitgangspunten voor behoud en beheer in het collectieplan.
Toelichting: Het museum heeft een vastgestelde werkwijze ter bevordering van het behoud van de collectie. Deze werkwijze is gebaseerd op de risico's voor de collectie op het terrein van preventieve en actieve conservering. Denk bijvoorbeeld aan: materiaalbeheer, conditiecontroles, beheer klimaat- en licht omstandigheden en restauratie.
13 Voert uw instelling intern onderzoek uit (bijv. t.b.v. tentoonstellingen, collectieregistratie, publicaties, wetenschap)? – ja, zie bij ONDERZOEK
Hoe stimuleert uw instelling intern onderzoek naar de collectie? – enthousiasmeren van vrijwilligers, feedback van bezoekers via de gastheren/vrouwen en aanzetten tot het schrijven van artikelen (ook door externen).
Vindt er onderzoek door derden plaats? – nee.
Hoe stimuleert uw instelling onderzoek naar de collectie door derden? – gerichte onderzoeksvragen stellen aan derden, verzoeken voor (informatie voor) artikelen.
Hoe maakt uw instelling onderzoeksresultaten bekend? – via het blad Kondschap.
Norm: Onderzoek. Het museum stimuleert onderzoek naar de collectie en waarborgt de
overdracht van de resultaten.
Wijze van aantonen: Toelichting op de werkwijze.
Toelichting: Onder onderzoek naar de collectie valt zowel onderzoek voor tentoonstellingen en het educatieve aanbod als onderzoek voor (wetenschappelijke) publicaties.
17-11-2023 hvh
(toevoegingen: collectiebehoud vanwege licht, verplaatsingen/schoonmaken, schimmel/ongedierte, aanpassingen SMART-doelen aan actualiteit)
Het is tot stand gekomen op basis van voortschrijdend inzicht binnen de werkgroep collectiebeheer van het Stadsmuseum Vollenhove en de huidige praktijk.
Hieronder staan – overgenomen uit de handleiding - de vragen van de hoofdonderwerpen en de hulpvragen met daaronder de tekstuele beantwoording.
Het laatste onderdeel is een evaluatie, mede aan de hand van de teksten van de Museumnorm 2020 en de hulpvragen daarbij (norm 8, 9, 10 en 11a). Daar blijkt dat de hulpvragen van de voornoemde publicatie niet naadloos aansluit bij de norm. Op basis van de normteksten en de hulpvragen zijn alsnog teksten toegevoegd in het plan. De antwoorden op de hulpvragen van de norm zijn toegevoegd als zelfevaluatie.
Het collectieplan verwijst naar het registratieplan, het Informatieplan, het calamiteitenplan (onderdeel van het Veiligheidszorgbeleid), het Klimaatplan en het presentatiebeleid. Het is gebaseerd op het beleidsplan 2022-2026 en geldt in principe voor die periode, maar zal jaarlijks worden geactualiseerd. De genoemde doelstellingen zullen terugkomen in het jaarplan van het genoemde jaar van realisatie (T-1).
- Hoe begin je met een collectieplan?
INLEIDING
• Waar sta je voor en wat wil je bereiken?
• Wat is de positionering van de organisatie?
• Wie is betrokken bij het schrijven van het collectieplan en hoe is dat proces
verlopen?
Dit document is samengesteld door de werkgroep collectiebeheer en het bestuur van het Stadsmuseum Vollenhove op basis van het collectieplan dat integraal was opgenomen in het beleidsplan 2018-2023. Op basis van de ervaringen en het voortschrijdend inzicht werd vervolgens een collectiebeheerplan gemaakt en een registratieplan welke jaarlijks werden bijgesteld. Bij de pre-audit voor de museumnorm werden hierdoor tegenstrijdigheden en dubbelingen geconstateerd. Verder bleek in oktober 2021 een volledig vernieuwde handreiking voor een collectieplan uit te zijn gekomen, welke als leidend moet worden beschouwd. Dit document volgt waar mogelijk die handreiking.
De visie en de missie van de stichting die het Stadsmuseum in stand houdt staat in het beleidsplan Stadsmuseum Vollenhove 2022-2026. De permanente tentoonstelling van de objecten in de collectie is daarbij het belangrijkste middel. Dit collectieplan beschrijft hoe die verzameling in stand blijft en waar die aangevuld kan worden met objecten en informatie.
Het Stadsmuseum Vollenhove is de enige plek waar historische objecten in relatie tot de plaats Vollenhove kunnen worden bekeken door het publiek. Vollenhove is na de laatste herindeling slechts één van de vele plaatsen in de gemeente Steenwijkerland, waar weliswaar het toerisme wordt bevorderd maar vooral in de plaatsen Steenwijk en Giethoorn, elk met hun eigen musea. Vanwege de afstanden (12-20 km) kiezen bewoners en toeristen bij museumbezoek voor een plaatselijk museum, de collecties zijn volledig verschillend en elk afgestemd op de eigen plaats.
2. Wat voor collectie heb je? (p. 29)
COLLECTIEGESCHIEDENIS
• Hoe is de collectie gevormd, door wie, wanneer en waartoe?
• Wat is bekend over de geschiedenis van de objecten?
• Waar en door wie werden de objecten gemaakt?
• Hoe functioneerden ze op hun plaats van oorsprong?
• Hoe is de collectie in het verleden beheerd?
• Wat is de huidige status van de collectie – eigendom, bruikleen,
beheersovereenkomst?
De collectie ontstond bij de Stichting Oudheidkamer Brederwiede (SOB, 1984-2004). Een geselecteerd deel van de collectie is na de opheffing van de SOB bij de stichting van het Cultuur Historisch Centrum (CHC) in 2007 overgenomen, waarbij toenmalige bruikleengevers – o.a. via de regionale pers - werden geïnformeerd en de gelegenheid kregen hun objecten retour te krijgen. Daaronder bevonden zich ook bodemvondsten uit opgravingen door de Archeologische Werkgroep Brederwiede (1991-2002, werkend onder de SOB). Aangegeven is toen ook dat niet alles werd overgenomen.
Aanvullingen in de periode 2007-2016 kwamen vanuit de collecties van adellijke families, in de vorm van in eigen beheer vervaardigde maquettes, aanvullingen vanuit de plaatselijke bevolking (visserij, collectie Van Setten, bodemvondsten), de parochie H. Nicolaas, ex-inwoners, bruiklenen van de Schokkervereniging en schenkingen van het Waterschap (n.a.v. wisseltentoonstellingen). Twee schilderijen werden verworven van sponsors.
Van vrijwel alle schilderijen en prenten is bekend wie de maker is. De overige objecten zijn gebruiksvoorwerpen in huis of bij het beroep – ook hiervan zijn de gebruikers bekend – en kleding, verzameld (1985) en geregistreerd (1996) binnen een provinciaal project rond klederdracht. Rekwisieten zoals maquettes en replica’s (kaarten, prenten) zijn deels in eigen beheer vervaardigd of zijn voorwerpen die meegekomen zijn met de verzameling van de SOB maar geen historische waarde hebben en niet voldoen aan de collectiecriteria van het Stadsmuseum.
Alle objecten binnen de collectie hebben een aantoonbare of aannemelijke relatie met Vollenhove, via hun plaats van gebruik of naam van de gebruiker.
SAMENSTELLING
• Hoe groot is de collectie?
• Waaruit bestaat de collectie?
• Uit welke deelcollecties bestaat de collectie?
Eind 2023 omvat de collectie 1844 objecten, waarvan 650 kleding, 70 schilderijen en prenten, 80 bodemvondsten en 260 rekwisieten. Het gaat om diverse soorten voorwerpen van burgers, adel, vissers en anderen uit hun beroep of woning aangevuld met in eigen beheer vervaardigde replica van prenten en maquettes.
Deelcollecties zijn stad&streek (300), adel (200), havezaten (50), geestelijkheid (100), bevolking (1000), en visserij (140).
Binnen stad&streek is een subcollectie Van Setten (medische instrumenten) en Beulake (bodemvondsten Massier) te onderscheiden. Binnen adel zijn subcollecties te onderscheiden op basis van de (bewoners van) havezaten Marxveld/Oldenhof (collectie Sloet, Westendorp, Tuinstra) en Oldruitenborgh (collecties Stroink, Heijmans). Binnen geestelijkheid zijn de subcollecties parochie, Poodt (priesterkleding), Clarenberg (bodemvondsten) en protestants leven (o.a. Wolgen) te onderscheiden.
Binnen bevolking zijn de subcollecties winkeltje, mutsen, handwerken, leding en Schokkers (waaronder de prentencollectie Ringeling) te onderscheiden. Binnen visserij zijn de subcollecties gebruiksvoorwerpen vissers, scheepsmodellen en Durgerdammers te onderscheiden.
Van de objecten is momenteel 9% in permanente bruikleen verkregen, vooral bij deelcollecties adel en bevolking (Schokkers). Van de objecten wordt 40% permanent tentoongesteld. De objecten in het depot zijn deels rekwisieten, deels dubbelingen, deels te laagwaardig voor expositie of tijdelijk niet passend binnen de expositie. De kledingcollectie bevindt zich voor 95% in het depot.
- Waarom heb je de collectie?
COLLECTIEPROFIEL
• Waar gaat de collectie over?
• Hoe past de collectie bij de missie en visie van de organisatie?
• Wat is het doel en de functie van de collectie?
• Hoe past de collectie bij dat doel en die functie?
• Wat is het gewenste collectieprofiel?
De collectie gaat over de geschiedenis van de stad Vollenhove en de directe omgeving. Met de objecten kan het verhaal worden verteld van de ontwikkeling die de stad en zijn bewoners door de eeuwen heen doormaakte. De deelcollecties gaan elk globaal over een bepaald tijdvak in die geschiedenis, en/of een bepaalde bevolkingsgroep. De missie van het museum is het vertellen van het verhaal, de visie is dat dit belangrijk is voor zowel de bewoners als voor toeristen die de stad en streek bezoeken (zie het beleidsplan Stadsmuseum Vollenhove).
Criteria voor opname in de collectie zijn:
a. de relatie met de geschiedenis van de Stad Vollenhove of - in mindere mate - directe omgeving (Hoge Land van Vollenhove), via een gebouw, persoon, of gebeurtenis, in mindere mate een relatie met een voor Vollenhove relevante verdwenen bevolkingsgroep (o.a. adel) of kenmerkende verdwenen beroepsgroep (visserij, stadsboeren).
b. en: datering van vóór 1955 (behalve voor relevante reproducties en maquettes).
Deze criteria worden gebruikt bij aanname van aangeboden objecten door een lid van de werkgroep collectiebeheer en elk jaar opnieuw gecontroleerd door het bestuurslid met eindverantwoordelijkheid voor de collectie. De eerder al in de collectie opgenomen objecten zijn alle onderzocht op geldigheid van de criteria bij opname in het collectiebeheersysteem, bij twijfel zal alsnog nader onderzoek plaatsvinden.
Alle objecten worden door de tentoonstellingscommissie beoordeeld op bruikbaarheid voor permanente of tijdelijke tentoonstelling (met benoeming van het thema / deelcollectie).
Als zodanig past de huidige collectie naadloos bij de missie en visie (zie het beleidsplan). Doel is om die missie uit te dragen, de functie van de collectie is het verbeelden van het verhaal van de Stad Vollenhove door de eeuwen heen.
- Waarom bewaar je de collectie?
COLLECTIEWAARDERING
Wat maakt de collectie belangrijk voor de organisatie?
Welke waarden ken je toe aan de collectie?
Welke objecten of deelcollecties vormen de kerncollectie en zijn onmisbaar of van groot belang voor de missie van de organisatie?
Welke objecten of deelcollecties passen het best in het collectieprofiel?
Wat zijn top- en/of sleutelstukken?
Welke (objecten van) deelcollecties worden permanent getoond?
Met welke (objecten van) deelcollecties profileert de organisatie zich?
De collectie is de basis van het Stadsmuseum, samen met de vrijwilligers en het gebouw. De collectie is er om getoond te worden, de vrijwilligers ondersteunen dit met hun verhalen en het gebouw zorgt voor een veilige omgeving.
De permanente tentoonstelling is gevormd op basis van de collectie en de indeling in deelcollecties, die grotendeels de indeling in de tentoonstellingsruimtes volgt: adel (130 objecten), havezaten (30), geestelijkheid (70), bevolking (200), visserij (170) en stad&streek (100). In de overige ruimten worden nog eens 20 objecten getoond.
Collectiewaardering heeft op verschillende momenten plaatsgevonden. Op de eerste plaats bij het vormen van het grootste deel van de collectie, in de periode van de Oudheidkamer Brederwiede (1985-2004). Bij het overnemen van de collectie door de huidige stichting bij de ingebruikname van het Cultuur Historisch Centrum (CHC) is geselecteerd op de kenmerken toestand, herkomst en zeldzaamheid (uit: Op de museale weegschaal) waardoor veel vissersspullen zoals visnetten en zeilen zijn afgestoten. Veel objecten zijn ongewaardeerd terechtgekomen in zowel een intern depot als een extern depot. Bij een tweede selectieronde in de periode 2014-2017, waarbij vooral op het criterium historie en secundair op informatief is geselecteerd, vielen opnieuw veel objecten af. Deze zijn grotendeels openbaar geveild, geen museum wilde ze hebben.
De overgebleven objecten in het depot zijn in de periode 2017-2019 na het toepassen van de criteria uit het museale weegmodel (criteria historisch en informatief, kenmerken herkomst en in mindere mate ensemble) en het zorgvuldig geformuleerde eigen selectiecriterium (relatie met Vollenhove, datering voor 1955) geregistreerd in het collectiebeheersysteem. Daarbij is tevens een indeling in MUSIP-categorie aangegeven, in veel gevallen met nadere verklaring (zie: De Collectiebalans, 2008, h. 2.4). Tevens is in 2019 de subcollectie kleding binnen de deelcollectie bevolking nader onderzocht. Resultaat is dat die groep objecten weliswaar een lage gemiddelde waardering heeft gekregen op basis van herkomst en zeldzaamheid, en in mindere mate historie, maar toch vooral vanwege de kenmerken ensemble en het criterium informatief binnen de collectie bewaard blijft.
Alle tentoongestelde objecten zijn opnieuw getoetst aan de eigen criteria, waarbij uit het museale weegmodel vooral het criterium historie een rol speelt, bij kenmerken vooral herkomst en in mindere mate ensemble (bijvoorbeeld de subcollecties mutsen en handwerken binnen de deelcollectie bevolking). Elke keer wanneer nieuwe informatie over objecten wordt verkregen, na onderzoek of spontaan aangedragen, kan de waardering stijgen of dalen en wordt daarnaar gehandeld door de deelcollectiebeheerder. Voorbeeld: meerdere objecten blijken een zelfde gebruiker / eigenaar te hebben gehad, er duiken documenten op over een object, er worden objecten aangeboden die een nieuw licht werpen op gebruik of gebruiker. Zo bleek het als ijzeren kist ‘van de pastoor’ binnengekomen object de archiefkist van een belangrijke Vollenhoofse ‘expat’ uit de schuilkerkperiode, en de originele afkomst een Spaanse geldkist uit de Opstand door een TV-programma.
Gastheren/gastvrouwen worden bij het vertellen van de verhalen aan de bezoekers ook nadrukkelijk gevraagd opgevangen signalen over nadere informatie te herkennen en door te geven aan de collectiebeheerders.
Elke deelcollectie heeft zijn eigen top- of sleutelstukken. De betreffende beheerders hebben die aangegeven en voorzien van informatie voor bezoekers. De gastheren/gastvrouwen kunnen het verhaal overbrengen op bezoekers. Op basis van ervaringen met bezoekers en interesses van vrijwilligers kunnen de volgende topstukken worden aangewezen:
- havezaten: de kaart van Blaeu, een vergrote replica van de plattegrond van de stad uit 1649, en de maquette van kasteel Toutenburg
- adel: de schoentjes van de freule Sloet, gebruikt bij het huwelijk van Juliana en Bernard
- geestelijkheid: de kwitantie voor de boete van de pastoor in 1689 (schuilkerkperiode)
- bevolking: de boerenbedstee uit 1799, de merklap uit 1865 van Oeda Roebers
- visserij: de slee met toebehoren over de Durgerdammers
- stad en streek: het schilderij Avondfeest
Binnen de tentoonstelling zijn 70 objecten als MUSIP-1 gekwalificeerd, en 220 als MUSIP-2. Totaal worden er 740 objecten tentoongesteld.
- Hoe bewaar je de collectie?
COLLECTIEBEHOUD
Hoe zorg je voor het behoud van de collectie?
Hoe beperk je waardeverlies?
Is een apart behoudsplan nodig?
Basis voor het behoud van de collectie is het gebouw met zijn voorzieningen en systemen. Het moderne gebouw is 35 jaar oud, gebouwd als brandweerkazerne en in 2006 verbouwd tot museum – al droeg het die naam niet direct. Het wordt goed onderhouden, inclusief alle systemen.
Er is in 2019 een risicoanalyse uitgevoerd om inzicht in de bedreigingen voor de collectie zowel als voor vrijwilligers en publiek te krijgen en prioriteiten te stellen. Het resultaat, het calamiteitenplan, wordt jaarlijks bekeken en zo nodig bijgesteld n.a.v. ervaringen. De volgende schadefactoren worden daarbij behandeld: vuur, water, elektriciteit, gas, ongeval, diefstal, beroving, beschadiging en een computercrash. De tien schadefactoren voor collecties, genoemd in de RCE publicatie uit 2013 over risicomanagement voor collecties, dekken grotendeels deze factoren. Aanvullend worden genoemd: ongedierte/onkruid, verontreiniging door industrie of bouw, licht, temperatuur, relatieve vochtigheid en dissociatie. Deze risico’s worden hieronder behandeld.
In de periode 2007-2022 zijn er geen incidenten met ongedierte of onkruid geweest. Het gebouw is dusdanig nieuw en ingericht dat de kans hierop ook zeer klein is. De grootste kans is schade bij de kleding, verpakt in dozen, opgeslagen in het depot – maar schade is na 35 jaar bewaren en regelmatige controle nog niet aangetroffen. Het effect zal bij de tentoongestelde objecten ook klein zijn, omdat er regelmatig toezicht is en de tentoongestelde collectie overzichtelijk is.
De basismaatregelen voor preventie bestaan uit schoonmaken en inspecties, in mindere mate ingepakt bewaren (kleding). De bouwkundige staat is zodanig goed, dat in de 17 jaar dat het museum open is geen enkel incident op dit gebied is voorgevallen – op het incidenteel voorkomen van kleine spinnetjes bij deuren en ramen die open kunnen na (waardoor het inbraaksysteem een vals alarm geeft). In de schoonmaakinstructies wordt hier nu extra aandacht voor gevraagd.
Verder is een speciale checklijst opgesteld voor maandelijkse controle van de tentoonstellingsruimten op stof (ook in vitrines), schimmel (aangewezen mogelijk kwetsbare plekken) en de geplaatste insectenvallen. Deze checklijst wordt bij aanvang dienst persoonlijk uitgereikt aan de dienstdoende vrijwilligers en bij einde van die dienst opgehaald en doorgenomen. De afgevinkte checklijsten worden opgeslagen in een map bij de receptie.
Deze taak is toegewezen aan de vrijwilligerscoördinator.
Voor het depot is een speciaal schoonmaakrooster opgesteld met tegelijkertijd controle op sporen van plaagdieren (a.d.h.v. geplaatste plakvallen) en schimmel.
Jaarlijks wordt in het voorjaar de effectiviteit van de beschermende verpakkingen gecontroleerd (dozen, bubbeltjesplastic).
Dit is een taak die is toegewezen aan de depotbeheerder (werkgroep collectiebeheer).
De kans op verontreiniging door industriële en bouwwerkzaamheden is verwaarloosbaar door de ligging van het gebouw in een beschermde stadsomgeving. Bij incidenten is het voldoende de ventilatie tijdelijk uit te schakelen, alle tentoongestelde objecten bevinden zich in een hermetisch afgesloten ‘doos’. In het depot blijven de ramen en deuren gesloten en is het effect van buiten af ook verwaarloosbaar klein.
Er zijn geen objecten in de collectie die grote risico’s lopen t.a.v. temperatuur, relatieve vochtigheid of licht.
De lichtomstandigheden in het museum zijn zodanig aangepast, dat nergens direct zonlicht op de objecten kan vallen. Er wordt overal gedoseerd LED-licht of in sommige gevallen halogeenverlichting toegepast. Met een lichtmeter worden de meest kwetsbare objecten (oude documenten, schilderijen) op maximaal ontvangen licht gecontroleerd.
In het depot is een schilderijenrek waar enig daglicht – maar geen direct zonlicht – naar binnen valt, maar de schilderijen worden met beeld- en achterzijde evenwijdig aan de invalsrichting bewaard zodat er vrijwel geen licht op valt. De historische waarde van deze schilderijen is ook gering. In de rest van het depot is er verlichting met TL-buizen gedurende slechts maximaal 6 uur per week, waardoor de kans op schade door licht zeer gering is.
Uitgangspunt voor een lichtplan met acceptabele lichtschade zijn:
- praktijkdocument ‘Verlichting in musea en expositieruimten’, van de commissie binnenverlichting van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV), ISBN 978-90-72905-53-6, 2008, een gezamenlijke uitgave van het Instituut Collectie Nederland (ICN) en de NSVV.
- https://kennis.cultureelerfgoed.nl/index.php/Lichtlijnen_-_beperken_lichtschade_museale_objecten
Objecten in de tentoonstelling vallen grotendeels in de klasse ‘laag gevoelig’ (ISO 7-8) of ‘niet gevoelig’. Hiervoor kan een algemeen verlichtingsniveau van 200 lx worden gehanteerd. De tentoongestelde schilderijen vallen in de klasse ‘gevoelig’ (ISO-5), waarvoor een maximaal verlichtingsniveau van 150 lx wordt gehanteerd (UV-arm, kleurtemperatuur 2700 K) bij een maximale belichtingsduur van 1000 uur per jaar. Voor enkele specifieke objecten van gekleurd textiel (ISO-3) in bruikleen wordt 1 jwv in 10 jaar geaccepteerd bij 50 lx (UV-arm) en 800 uur belichting per jaar.
Lichtmetingen worden 1x per jaar in het voorjaar uitgevoerd, verder bij plaatsing van objecten met een gevoeligheidsklasse lager dan ISO-7 in de tentoonstelling en in geval van twijfel bij veranderingen in de belichting (wijze van aanlichten, vervanging lamp).
Temperatuur en relatieve vochtigheid zijn onderwerpen van het klimaatplan (in 2019 opgesteld volgens het zevenstappenplan voor het meten en controleren van het binnenklimaat, vs 4 is van november 2023).
De temperatuur in de tentoonstellingsruimten van het museum wordt zeer constant gehouden door een modern vloerverwarmingssysteem met warmtepomp gebaseerd op onttrekking of toevoeging van energie aan grondwater. De temperatuur is constant binnen een halve graad Celsius en ingesteld op 19 graden. Alleen bij een hoge buitentemperatuur en tijdens openstelling van het museum kan de temperatuur langzaam oplopen.
De relatieve vochtigheid in de tentoonstellingsruimten wordt beheerst met het ventilatiesysteem en gecontroleerd met zowel een direct afleesbare meter bij de balie als twee dataloggers die wekelijks worden uitgelezen. Door goed gebruik te maken van de mogelijkheden blijft de RV in 95% van de tijd tussen 45 en 55% (99% tussen 40 en 60%), ook bij veel buitenwarmte of koude.
De kans op dissociatie is in de periode 2018-2021 sterk verkleind door zoveel mogelijk informatie op te nemen in het collectiebeheersysteem. Het effect is ook gering, er kan altijd nader onderzoek worden gedaan in de beschikbare literatuur over Vollenhove en door het inschakelen van het publiek in Vollenhove.
Schade door het verplaatsen van objecten wordt voorkomen door dit tot het uiterste te beperken. Objecten worden slechts mondjesmaat verplaatst tussen depot en tentoonstellingsruimte en uitsluitend door een hiervoor verantwoordelijk persoon.
In het collectiebeheersysteem zijn bij veel objecten gegevens opgenomen ten aanzien van afmetingen, gewicht en hanteerbaarheid, en indien relevant de kwetsbaarheid.
Het (ver)plaatsen van objecten in de tentoonstellingsruimte is een verantwoordelijkheid van het betreffende lid van de tentoonstellingscommissie (curator), elk lid heeft een bepaald deel van de ruimte en van de collectie. Er dient rekening te worden gehouden met de (al dan niet geregistreerde) kwetsbaarheden van het object en mogelijke schade door bezoekers en licht.
Plaatsen vindt plaats bij binnenkomende schenkingen of bruiklenen, na opnemen van de gegevens in het collectiebeheersysteem. Verplaatsen vindt doorgaans alleen plaats in de periode januari t/m maart wanneer het museum gesloten is.
Bij het bepalen van de juiste plaats wordt gekeken naar beschikbare plaats in vitrines, op planken of aan de muur – afhankelijk van gerelateerde objecten, gewicht en kwetsbaarheid, en de verlichtingsmogelijkheden en –eisen.
Bij op te hangen objecten wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van een standaard ophangsysteem (kleurloze kunststofdraden met klem) na controle van gewicht en klem.
De belichting wordt in overleg met de collectiebeheerder vervolgens aangepast indien nodig.
Incidenten bij het (ver)plaatsen worden geregistreerd en geëvalueerd met de overige leden van de werkgroep tentoonstellingen, en objectgegevens en instructies navenant aangepast.
Voor schoonmaken (stofvrij maken) worden speciale voorzorgsmaatregelen getroffen (conform brochure ‘Met zachte hand’ van het RCE), speciale geitenharen kwastjes zijn hiervoor beschikbaar.
TOESTAND VAN DE COLLECTIE
Wat is de huidige conditie van de collectie?
Wat is de gewenste conditie van de collectie?
Wat moet je veranderen om die te bereiken?
De huidige conditie van alle deelcollecties is goed en toonbaar. Slechts enkele schilderijen uit Geestelijkheid zijn matig tot slecht, de waarde rechtvaardigt echter niet de benodigde kostbare totale restauratie, ook de huidige staat vertelt iets over gebruik en vindplaats.
De conditie van de deelcollectie kleding, grotendeels goed verpakt in dozen in het depot, is stabiel en houdbaar.
Kwetsbare objecten worden tentoongesteld in vitrines achter glas. De gebruiksvoorwerpen uit de subcollectie Durgerdammers (deelcollectie visserij) zijn geselecteerd op aanraakbaarheid vanwege educatiedoeleinden.
In het depot bevinden zich enkele objecten, die gerestaureerd zouden kunnen worden maar dat heeft vanwege kosten en waarde geen prioriteit. Er zijn geen aanpassingen nodig of gepland.
PREVENTIEVE CONSERVERING
• Waar bevindt de collectie zich en wat zijn de omstandigheden daar?
(Denk aan klimaat, licht, luchtkwaliteit, stof, ongedierte, verpakking,
ruimte in depot, op zaal, op externe locaties, tijdens transport.)
• Wat zijn de gewenste omstandigheden?
• Wat moet je veranderen om de omstandigheden te verbeteren?
Het museum bevindt zich op een locatie in de historische binnenstad, ver weg van industrie, stof en luchtvervuiling. Beneden is de tentoonstellingsruimte in een afgesloten compartiment, boven is het depot.
Alleen de kledingcollectie bevindt zich grotendeels in het depot, goed verpakt in dozen met een zodanige standplaatscodering dat een object vanuit het collectiebeheersysteem direct op doosniveau teruggevonden kan worden. Het aantal handelingen wordt zo minimaal gehouden. Een klein deel van de andere objecten bevindt zich in het depot liggend op planken van stellingen, schilderijen en prenten opgehangen in een rek.
Het grootste deel van de collectie wordt permanent tentoongesteld in de benedenruimte van het gebouw, in een goed geconditioneerd compartiment, onderverdeeld in open ruimten per deelcollectie. Zie ook hiervoor, en verder het klimaatplan.
Het grootste deel van het depot ontvangt alleen kunstlicht van TL-balken op het moment dat er wordt gewerkt (max. 6 uur per week). Verder is er een ruimte waar alleen gedempt daglicht via een klein raam binnen valt. Er is geen sprake van stof of ongedierte.
Voor de bescherming van de collectie in de tentoonstelling wordt verwezen naar het calamiteitenplan en hierboven onder collectiebehoud. Kwetsbare objecten worden vooral getoond in afgesloten vitrines.
ACTIEVE CONSERVERING
• Welke objecten zijn instabiel of niet stevig genoeg om te hanteren?
• Wat ga je doen om de conditie te verbeteren?
• Waar liggen de prioriteiten en waarom?
Er zijn geen objecten die actieve conservering behoeven. Indien objecten worden aangeboden die actieve conservering nodig hebben, zal vanuit de werkgroep collectiebeheer een plan van aanpak met begroting worden opgesteld en aan het bestuur worden voorgelegd. Dat beslist dan over verwerving en conservering.
RISICOMANAGEMENT
• Hoe pakt de organisatie het risicomanagement aan?
• Wat zijn de grootste risico’s voor de collectie?
• Welke maatregelen ga je treffen om die risico’s te verkleinen?
• Welke prioriteiten stel je en waarom?
Het risicomanagement voor de collectie is beschreven in het calamiteitenplan (zie Veiligheidszorgbeleid) en voor overige schadefactoren hierboven onder collectiebehoud. Het grootste risico is een combinatie van een defecte klimaatbeheersing gecombineerd met een langdurig aanhoudende vorst- of hitteperiode, of een wekenlang aanhoudende periode met zware regen. Het risico is verkleind door zodanige afspraken met de lokale installateur dat er binnen twee werkdagen actie wordt ondernomen. Zie ook het Klimaatplan. Nadere maatregelen zijn momenteel niet nodig.
Bij calamiteiten staat de veiligheid voor bezoekers en vrijwilligers voorop. Geen enkel object is het waard om persoonlijk letsel op te lopen. Mocht het bestuur besluiten tot ontruiming van de collectie, wordt gehandeld door de curatoren volgens het ontruimingsplan collectie (CHV).
Het risico ten aanzien van aflopen van bruiklenen binnen de kerncollectie is klein. Bruiklenen vormen slechts 9% van het geheel en 23% van de permanente tentoonstelling. Er is een risico dat bruikleengever Schokkervereniging, met de meeste bruiklenen (86), de overeenkomst opzegt voor een bepaalde periode of definitief. Dan vervalt weliswaar een voor het publiek interessant aspect binnen ‘Visserij’, maar in feite keert allen de situatie van voor 1-3-2022 terug, alleen een herschikking in de tentoonstelling is dan nodig.
Overige bruiklenen zijn verspreid over meerdere bruikleengevers binnen ‘Adel’ en de kans op tegelijkertijd terugeisen is klein. De collectie Heijmans is al in 2017 sterk teruggebracht door alle kostbare objecten terug te vragen. De collectie Sloet is in 2023 verkleind door de bruikleengever. Een nieuw bruikleen van de VORG heeft een voorafgesproken termijn met een speciale verzekering.
Mocht een grote calamiteit zoals brand de hele kerncollectie onbruikbaar maken voor tentoonstellen, eindigt daarmee de functie van het museum.
VEILIGHEIDSZORG
(zie ook het – uitgebreidere - veiligheidszorgbeleid cfm norm 6, met verwijzingen naar overige relevante documenten)
• Hoe is de collectie beschermd – tegen brand, diefstal, vandalisme, overstroming, lekkage, fysieke krachten?
• Wat is de huidige status van het calamiteitenplan?
• Wat ga je aanpassen, waarom en wanneer?
• Hoe vaak wordt er met het calamiteitenplan geoefend?
Het risico op en de bescherming tegen brand, diefstal, vandalisme, overstroming, lekkage, fysieke krachten e.a. is beschreven in het calamiteitenplan. De belangrijkste bescherming wordt gevormd door het gebouw met zijn diverse veiligheidssystemen.
Het calamiteitenplan is vastgesteld in 2019 en wordt elk jaar in maart, voor de start van het nieuwe openingsseizoen van het museum, opnieuw doorgenomen op nieuwe of toegenomen risico’s en de effectiviteit van de oplossingen. Incidenten, geregistreerd in het logboek van de baliemedewerkers, worden wekelijks doorgenomen en er wordt zo snel mogelijk op geanticipeerd door het bestuur, doorgaans binnen twee weken. Op dat moment wordt ook beoordeeld of het incident geregistreerd moet worden in DICE.
Vlak voor de seizoensopening wordt het calamiteitenplan opnieuw doorgenomen met de gastheren/gastvrouwen, met zonodig persoonlijke ondersteuning tijdens hun eerste dienst(en).
VERZEKEREN
• Hoe ga je om met waardeverlies?
• Wat verzeker je, hoe en waarom (niet)?
Van het overgrote deel van de objecten kan geen objectieve geldelijke (vervangings)waarde worden vastgesteld omdat ze geen waarde in het vrije economische verkeer hebben. Van enkele schilderijen is de aankoopwaarde bekend of is een taxatie door een bruikleengever uitgevoerd. Gebleken is dat verzekering veel geld kost maar geen vervanging van de objecten kan opleveren. Het beleid van het museum is daarom gericht op preventie, en verzekeringen zijn afgebouwd. In één geval is een speciale verzekering afgesloten.
6. Hoe gebruik je de collectie?
TENTOONSTELLEN, EDUCATIE, ONDERZOEK
• Hoe gebruik je de collectie?
• Wie gebruikt de collectie?
• Welk deel van de collectie kan waarvoor worden gebruikt, onder welke voorwaarden?
• Wat vind je verantwoord gebruik en welke risico’s accepteer je? Denk aan veiligheid, waardeverlies en vervangbaarheid.
De collectie is samengesteld om getoond te worden aan het publiek. Bij belangrijke ‘gaten’ in de collectie zijn maquettes en reproducties gemaakt. Daarnaast kunnen er vanuit afbeeldingen in de fotobeeldbank nieuwe rekwisieten worden gemaakt.
Het verlies van een enkel object is draaglijk, ook al is het object niet één-op-één vervangbaar. De maquettes lopen het grootste risico door de aanraakbaarheid, maar zijn repareerbaar en op termijn vervangbaar.
De gastheren/gastvrouwen spelen een belangrijke rol in de risicobeheersing door hun begeleiding van bezoekers, circulatie in de tentoonstellingsruimten en alertheid via de camerabewaking. Daarbij is speciale aandacht voor kinderen en groepen. Bij bezoek in schoolverband vindt extra begeleiding plaats vanuit de educatiegroep. Zie daarvoor ook het educatiebeleid. Honden zijn niet toegestaan, behalve hulphonden.
BRUIKLENEN
• Welke objecten leen je uit, aan wie of aan wie niet?
• Welke eisen stel je aan bruikleennemers?
• Hoe beoordeel je het faciliteitenrapport van een bruikleennemer?
• Hoe ziet jouw eigen faciliteitenrapport eruit?
• Hoe controleer je in bruikleen gegeven objecten op locatie?
• Wanneer begeleid je het transport bij een bruikleen?
In principe wordt er niets uitgeleend. Zeldzame uitzonderingen vormen specifieke verzoeken voor een enkel object van een ander museum voor een tentoonstelling van maximaal een jaar. Uitlenen zorgt onmiddellijk voor een ‘gat’ in de permanente eigen tentoonstelling. Objecten in het depot, met name vanuit de subcollectie kleding, zijn weliswaar uitleenbaar maar verzoeken zullen steeds door het bestuur worden beoordeeld en slechts van korte duur zijn. Het collectiebeheer is niet op uitlenen ingericht, er zal dus in voorkomend geval moeten worden beoordeeld volgens het besluitvormingsmodel in het document Bruiklenen aan niet-museale organisaties (2019) van de RCE.
7. Hoe haal je meer waarde uit je collectie?
WAARDEONTWIKKELING
• Welke kansen zie je om waarde te ontwikkelen?
• Hoe ga je die kansen benutten?
De waarde van de collectie kan worden vergroot door het inlenen van enkele bekende topstukken uit de geschiedenis. Er is in 2004 een tentoonstelling ingericht door de drie grootste kenners van de historie van Vollenhove en omgeving, waaronder drs. Js. Mooijweer, nu onderzoeker bij de Collectie Overijssel. De catalogus van die tentoonstelling is de leidraad, in feite het verlanglijstje, bij de waardeontwikkeling in de vorm van aanvulling.
Grootste struikelblok daarbij is het ontbreken van de status als erkend museum. Het bereiken van die status is nu de belangrijkste beleidsdoelstelling. Inmiddels hebben oriënterende gesprekken plaatsgevonden met een collectiebeheerder van Collectie Overijssel en de secretaris van de Vereniging Overijssels Recht en Geschiedenis over inlenen van twee respectievelijk vijf specifieke objecten, waarbij de laatste voor één object inmiddels een uitzondering heeft gemaakt en het toch uitgeleend.
Ook is er contact geweest met het Rijksmuseum van Oudheden uit Leiden voor 3 objecten uit hun depot. Van een object uit Museum De Waag is een replica gemaakt, evenals van een object uit het Zuiderzeemuseum.
Twee andere objecten waren in bezit van de Gemeente Steenwijkerland, uitgeleend aan de eigenaar van hotel Oldruitenborgh in Vollenhove maar bij de eigendomsoverdracht lijkt iets mis te zijn gegaan waardoor het eigendom wordt betwist en in bruikleen geven aan het museum niet wordt toegestaan. Het zijn twee bekende en opvallende objecten uit een verzameling van de Stad Vollenhove, die rond 1920 is aangelegd door een toenmalige burgemeester in het toenmalige raadhuis. Bij de verhuizing naar het nieuwe gemeentehuis, nu hotel Oldruitenborgh, is de collectie meeverhuisd. Na een herindeling in 1972 is de collectie beschreven op een taxatielijst, maar naar de herindeling in 2001 zijn veel objecten verdwenen doordat de collectie niet werd beheerd. Sommige objecten bevinden zich nog op de oude locatie, sommige zijn terecht gekomen in het gemeentearchief, andere lijken meegenomen door gemeenteambtenaren en uiteindelijk verdwenen. Nader onderzoek is nodig en nuttig om zoveel mogelijk van de lijst, waarvan een kopie in het bezit is van het Stadsmuseum, op te sporen en te verwerven.
Door een andere tijdelijke tentoonstelling over bodemvondsten in Vollenhove en omgeving is bekend dat zich in o.a. het provinciaal depot nog objecten liggen die interessant zijn voor onze collectie. Ook hier is verwerven van inzicht in wat waar ligt, naast het vervolgens inlenen daarvan, een groot probleem dat veel tijd vergt.
Via onderzoek, soms vanuit onverwachte hoek, worden andere objecten opgespoord of gevonden. Helaas blijkt verwerving vervolgens niet realistisch (zoals een portret van Georg Schenck, voor 3 miljoen euro te koop in Zwitserland, of een schilderij van het interieur van de Grote Kerk in een Londens museum).
SMART doel:
S: bruiklenen ‘topstukken’ van HCO en VORG, M: 8 topstukken uit lijst, A: waardevol voor volledig overzicht historie Vollenhove, R: mits museumregistratie wordt verkregen, T: 1-1-2025.
Een andere waardeontwikkeling is het verkrijgen van nog meer kennis over de objecten. Het gaat dan vooral over de oorspronkelijke of opeenvolgende eigenaren of gebruikers. Het is nog slechts een beperkte hoeveel objecten dat zich hiervoor leent, veel is in de periode 2018-2022 al verzameld en vastgelegd in het collectiebeheersysteem. Onderzoek is een vast onderdeel bij inkomende objecten, de wens voor nader onderzoek is bij sommige objecten vastgelegd in het collectiebeheersysteem.
SMART doel:
S: gedetailleerde beschrijving van alle MUSIP-1 objecten, M: 71 objecten, A: maakt de collectie aantrekkelijker voor bezoekers, R: er ligt al veel informatie in externe bronnen, T: 1-1-2025
RESTAURATIE
• Wat is het restauratiebeleid en wat zijn de activiteiten op dat gebied?
• Welke objecten zijn in hun huidige toestand niet presentabel?
• Welke objecten kunnen door restauratie in waarde toenemen?
• Welke objecten ga je restaureren, hoe en waarom?
De collectie is op enkele momenten aangepast op toonbaarheid van objecten. Bij objecten in slechte staat is gekeken naar de waarde (zie hierboven bij collectiewaardering) en is volgens die waardering gehandeld. Er zijn slechts enkele (nog) niet toonbare objecten in het depot overgebleven, alle met een lage erfgoedwaarde en mogelijk na herwaardering niet meer passend in de collectie.
Restauratie wordt alleen overwogen voor beschadigde objecten uit de tentoonstelling. Tot dusver gaat het meestal om kleine bijwerkingen aan bijvoorbeeld lijsten van schilderijen of herstel van kleding. Drie schilderijen zijn voorafgaand aan het opnemen in de collectie gerestaureerd (twee bruiklenen, één aankoop).
De conditie van de objecten wordt vastgelegd in het collectiebeheersysteem, met eventuele opmerkingen t.a.v. de wens tot restauratie of conservering. Bij de voorjaarscontrole in de tentoonstellingsruimten – voor opening van het seizoen, door de deelcollectiebeheerders – kunnen verslechteringen worden opgemerkt en/of prioriteiten t.a.v. restauratie door hen worden aangegeven. Vanuit de collectiebeheergroep worden dan de mogelijkheden bekeken, kosten begroot en een voorstel aan het bestuur gericht.
ONDERZOEK
• Welke onderzoeksvragen zijn aan de orde? Welke accenten worden in de toekomst gelegd?
• Welke kansen zie je om samen te werken met andere organisaties?
• Welke faciliteiten voor onderzoek zijn voorhanden?
• Hoe is de veiligheid van de te onderzoeken objecten gegarandeerd?
• Welke afspraken zijn er rond fotograferen, auteursrechten, de verspreiding
van onderzoeksresultaten en het inzien van informatie over de objecten?
Momenteel wordt de capaciteit voor onderzoek vooral ingezet voor de nog nader of opnieuw te waarderen objecten in het depot, en nieuw aangeboden objecten.
In sommige gevallen is het onderzoek dood gelopen, zoals bij steenhouwerstekens op natuurstenen elementen van kasteel Toutenburg, en de exacte toepassing van bepaalde bouwelementen. Van sommige schilderijen en schilders ontbreken nadere gegevens.
Bij de basisregistratie van de objecten, bij de start met het collectiebeheersysteem in 2018, is vaak de aanduiding ‘nader onderzoek’ geplaatst – ook bij objecten waarvan vooraf mag worden verondersteld dat het onderzoek weinig zal opleveren, of voordat een goede waardering volgens de museale weegschaal heeft plaatsgevonden. Bij inzetten van onderzoekscapaciteit naar deze objecten, die inmiddels wel zijn gewaardeerd, gaat de prioriteit uit naar objecten met tenminste gemiddelde historische waarde.
Van veel bodemvondsten is alleen de globale herkomst geregistreerd, maar kan aan de hand van rapportages van het veldonderzoek – bijvoorbeeld van de Archeologische Werkgroep Brederwiede – nog meer worden vastgesteld. In sommige gevallen kan nader contact met de vinder of schenker meer informatie opleveren. Contacten met professionals, op de eerste plaats de gemeentelijke archeoloog, lopen uiterst stroef door de lage beschikbaarheid, snelle doorstroom en gebrek aan belangstelling van die kant. Daarnaast is de behoefte en de capaciteit om informatie te delen, bijvoorbeeld vanuit het Provinciaal Depot in Deventer, uiterst gering (men weet zelf niet wat men in het depot heeft opgeslagen en waar).
Bronnen bij onderzoek zijn archieven (waaronder kadaster) en genealogische databanken, meestal ontsloten via internet.
Een wens is om meer onderzoekscapaciteit te verkrijgen. Beperkende factor is de beschikbaarheid van geschikte vrijwilligers, momenteel drie – elk voor een beperkte tijd per week (totaal plm. 12 uur per week). Inschakelen van onderzoek van professionele instellingen is door gebrek aan geld onmogelijk, incidenteel kan via internet een beroep op een gepensioneerde specialist worden gedaan. Pogingen om studenten als stagiair in te zetten zijn, na een éénmalig succes met een hele groep, alle gestrand doordat het museum hen te weinig te bieden heeft.
Samenwerking met andere organisaties blijkt in de praktijk uiterst beperkt. Winst kan er nog worden geboekt in uitwisseling van kennis en ervaring met de andere leden van het Zijper Genootschap, alle gebruikers van hetzelfde collectiebeheersysteem. Gegevens over soortgelijke objecten zijn wellicht in hun systemen te vinden.
Van het Openluchtmuseum Arnhem is bekend dat ze kleding (uit ca. 1900) van Schokkers in Vollenhove in bezit hadden, maar onbekend is waar het is gebleven. Nader contact kan mogelijk nog iets opleveren. Kennis van de Schokker kleding, geleend van de Schokkervereniging, wordt naast die vereniging ook gedeeld met het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen en Museum Schokland.
Voor nadere informatie over de subcollectie mutsen binnen de deelcollectie bevolking wordt soms de expertise van een particuliere verzamelaar ingeroepen.
SMART doel:
S: extra onderzoekcapaciteit, M: twee vrijwilligers voor 6 uur per week elk, A: hiermee kunnen naast de MUSIP-1 objecten ook de MUSIP-2 objecten worden beschreven, R: mede afhankelijk van museumregistratie, aanpak vrijwilligerswerving uit 2019 herhalen, T: 1-1-2025.
S: verwerken beschikbare veldonderzoekrapporten bij bodemvondsten, M: rapporten Spit 1992, Clarenberg 1994, nieuwere uit RCE-database, A: waardevermeerdering van de objecten, R: afhankelijk medewerking gemeentelijke/provinciale archeoloog, T: 1-6-2024
Objecten verlaten het museum niet voor onderzoek. Doorgaans is uitwisselen van foto’s voldoende. De werkgroep collectiebeheer beschikt in het museum over goede faciliteiten voor het fotograferen van objecten.
Resultaten van onderzoek worden vastgelegd in het collectiebeheersysteem en soms gepubliceerd in het eigen kwartaalblad Kondschap, dat niet alleen bij donateurs maar bijvoorbeeld ook bij Collectie Overijssel op tafel komt. Auteursrecht van alle beschrijvingen ligt bij het museum. Van een beperkt deel van de objecten is afbeelding en beschrijving, met onderzoeksresultaten, beschikbaar via internet voor het grote publiek via www.beeldbankvollenhove.nl (ook bereikbaar vanaf de homepage van het museum).
Er wordt gewerkt aan een uitgebreide index op alle artikelen in het blad Kondschap.
VERZAMELEN
• Op welke thema’s en gebieden wordt verzameld?
• Hoe wordt verzameld – aankoop, schenking, langdurig bruikleen, ruil?
• Wat zijn de criteria voor acquisitie? Hoe verloopt de besluitvorming? Hoe
wordt dit vastgelegd?
• Wat is het jaarlijkse budget voor acquisities?
• Welke procedure wordt doorlopen als objecten worden aangeboden?
• Hoe gaat het museum om met schenkingen waaraan voorwaarden zijn
verbonden?
De verzameling wordt indien mogelijk actief uitgebreid met topstukken (zie hiervoor bij Waardeontwikkeling) in langdurige bruikleen.
Enkele keren per jaar worden ook objecten spontaan aangeboden, meestal vanwege overlijden van een verzamelaar en het opruimen van de boedel. Dit aanbieden wordt gereguleerd door heldere informatie op de website over wat er wordt aangenomen en hoe.
Er wordt door baliemedewerkers niets aangenomen, alleen gevraagd naar afbeeldingen en beschrijving van het object en de geschiedenis van het bezit (herkomst, vorige eigenaren). Op basis daarvan wordt door de curator onderzocht of het object aan de collectiecriteria voldoet (zie bij Collectieprofiel) en of het in de permanente tentoonstelling kan passen. Het zorgvuldigheidsprincipe uit de Ethische Code voor Musea wordt toegepast, bij twijfel over de herkomst wordt de procedure afgebroken.
Bij een positief resultaat wordt een afspraak gemaakt voor een nader gesprek en mogelijke overdracht en gevraagd of men wil schenken of in bruikleen afstaan. In principe wordt hiervoor steeds de maandag gebruikt, wanneer de werkgroep collectiebeheer in het museum aan het werk is. Bij het in bruikleen afstaan, dat alleen wordt geaccepteerd voor onbepaalde tijd, wordt gevraagd naar nadere voorwaarden en die bij acceptatie vastgelegd in een document. Bij schenking worden de gegevens van het object en de schenker ook vastgelegd in een document. Het door beide partijen ondertekende document wordt vastgelegd als bijlage bij de vastlegging van de objectgegevens in het collectiebeheersysteem. Het document wordt op basis van het objectnummer bewaard in de map inkomende objecten, tot het moment dat het object het museum verlaat.
In het geval er bij een voorgenomen schenking voorwaarden worden gesteld, worden die op hun gevolgen beoordeeld door de collectiebeheerder en bij grote gevolgen afgewezen of voorgelegd aan het bestuur. De geaccepteerde voorwaarden worden vastgelegd. Acceptabele voorwaarden zijn bijvoorbeeld het vermelden (of juist niet) van de schenker bij de getoonde informatie over het object. Niet of minder acceptabel is de voorwaarde voor teruggave of doorgave bij beëindiging van het museum vanwege het kunnen nakomen van die afspraken, denk aan adreswijzigingen en erven.
In het zeldzame geval dat een object voor koop wordt aangeboden, wordt na onderzoek (de ethische code voor musea wordt gevolgd) en taxatie een voorstel voor aankoop gedaan aan het bestuur. Er is een budget gereserveerd van € 7000 voor aankopen. Mogelijke aanschaf zal vervolgens projectmatig verlopen, waarbij mogelijke sponsoring wordt onderzocht of verkregen.
ONTZAMELEN
• Wie is eigenaar van de collectie?
• Wie is bevoegd om over afstoting en herbestemming te beslissen?
• Aan welke wetten, statutaire bepalingen en richtlijnen dient de organisatie
zich te houden?
• Wat zijn de criteria voor afstoting en herbestemming?
• Welke onderdelen van de collectie passen op basis van deze criteria niet
(meer) in het collectieprofiel?
• Wat zijn de drijfveren om wel/niet te ontzamelen?
Het overgrote deel van de collectie (90%) is eigendom van de Stichting die het Stadsmuseum exploiteert. Bruiklenen zijn vastgelegd in bruikleenovereenkomsten tussen het museum en de eigenaar.
Welke objecten er in de permanente tentoonstelling passen, wordt jaarlijks bepaald door de beheerders van de verschillende tentoonstellingsruimten (samen vormen zij de tentoonstellingscommissie). De indeling in de tentoonstelling komt globaal overeen met de indeling in deelcollecties. Elke beheerder (curator) kan beslissen een object uit de tentoonstelling te nemen waarna het opgenomen in het depot (met aanpassing van de standplaats in het collectiebeheersysteem).
Het blijft in de collectie tot een herwaardering van de objecten in het depot of na aanpassen van de collectiecriteria (die doorgaans vastliggen binnen een gehele beleidsperiode).
Wanneer de collectiecriteria worden gewijzigd, kunnen sommige objecten er buiten vallen en een andere bestemming moeten krijgen of worden afgestoten. Daarover wordt beslist door de werkgroep collectiebeheer. Betreft het bruiklenen, wordt de bruikleengever ingelicht en met hem overlegd over de teruggave. Betreft het schenkingen zonder voorwaarden of andere objecten in eigendom, wordt de LAMO-procedure gevolgd. Eerst wordt onderzocht welk (regionaal) museum of historische vereniging het object zou willen hebben en vervolgens wordt contact opgenomen voor herplaatsing, een overdracht in de vorm van schenking. De vereenvoudigde LAMO-procedure zal dan worden gevolgd. Een afstoting buiten de museumwereld is voorlopig niet voorzien. Mocht dat plaatsvinden en het geld opleveren, wordt het ontvangen bedrag toegevoegd aan de reservering op de balans voor nieuwe aankopen.
Er is geen urgentie om te ontzamelen, de ruimte in het depot is voldoende en de capaciteit voor herwaardering na onderzoek is beperkt. Verder zijn de kosten van afstoting, zolang het museum geen lid van de Museumvereniging is, onevenredig hoog. Afstoten zal pas plaats vinden na registratie als erkend museum en acceptatie als lid van de Museumvereniging.
In de collectie bevinden zich geen objecten van nationaal belang, de beschermwaardigheidscriteria onvervangbaar en onmisbaar zijn niet van toepassing.
SMART doel:
S: ontzamelactie MUSIP-5 objecten en rekwisieten, M: geen MUSIP-5 meer in collectie, aantal rekwisieten in depot maximaal 50, A: minder te beheren, R: kan alleen na museumregistratie vanwege kosten, voor herbestemming binnen museumwereld te laagwaardig, veel rekwisieten zijn waardeloos, T: 1-1-2026.
8. Hoe maak je de collectie toegankelijk?
REGISTRATIE EN DOCUMENTATIE
• In welke mate is de collectie geregistreerd en gedocumenteerd?
• Welke gegevens zijn vastgelegd en hoe?
• Hoe worden de gegevens met gebruikers gedeeld?
• Hoe lang duurt het om een object in depot te vinden en tevoorschijn te halen?
• Hoe houd je bij welke objecten de collectie inkomen en uitgaan?
• Zijn er verbeterpunten en hoe ga je die aanpakken?
De collectie is geheel geregistreerd en gedocumenteerd in het collectiebeheersysteem ZCBS. Elk object is genummerd (inventarisnummer) en vastgelegd met minstens één foto, titel (objectnaam), beschrijving, verwervingsgegevens aankoop/schenking/bruikleen, van wie, wanneer, materiaalsoort, afmetingen, categorisering/rubricering (indeling in deelcollectie en subcollectie), erfgoedwaarde (MUSIP), en standplaats. In de meeste gevallen is ook de conditie en de hanteerbaarheid vastgelegd, en datering na eventueel later onderzoek. Bij bijzonderheden zoals onduidelijkheden in de herkomst of twijfel bij de erfgoedwaarde of collectiecriteria wordt dit aangegeven in een interne opmerking voor de werkgroep collectiebeheer, vaak met ‘nader onderzoek’ (bijvoorbeeld onderzoek naar de maker, uitwerken van de relatie met Vollenhove of een nadere datering).
Gebruikers van het collectiebeheersysteem zijn de leden van de werkgroep collectiebeheer en de leden van de tentoonstellingscommissie t.b.v. het beheer van hun tentoongestelde deelcollectie. Zij kunnen nadere gegevens van opgenomen objecten toevoegen of wijzigen, bijvoorbeeld de standplaats (o.a. verhuizingen van en naar het depot). Ze hebben ook een verantwoordelijkheid t.a.v. nader onderzoek. Soms krijgt een externe specialist toegang om zijn onderzoeksgegevens toe te voegen. Daarnaast kan elke baliemedewerker / gastheer / gastvrouw in het systeem gegevens opzoeken, voor de eigen kennisopbouw of het informeren van een bezoeker. Dat kan ook op een speciale presentatieplek met groot scherm in de ruimte Beeld&Geluid, samen met een bezoeker (zie ook presentatiebeleid).
De software heeft een systeem van toegangsrechten dat wordt beheerd door de collectiebeheerders in de werkgroep collectiebeheer, zij beheren ook de configuratieinstellingen zoals veldnamen, keuzemogelijkheden per veld en helpteksten. Hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vastgelegd door het bestuur, ze hebben mandaat van het bestuur (als juridisch eigenaar) tot herbestemming en afstoting van objecten (via het volgen van de LAMO-procedure).
Met behulp van het collectiebeheersysteem is een object in het depot binnen twee minuten te vinden en te pakken en in de tentoonstelling binnen vijf minuten (vanwege de grotere loopafstand).
Nieuwe objecten die in de collectie worden toegelaten volgen de procedure zoals beschreven bij Verzamelen. Een tot de collectie toegelaten object wordt vervolgens gefotografeerd (minstens één foto, bij complexe objecten meer, waaronder belangrijke details), genummerd en opgenomen in het collectiebeheersysteem door een collectiebeheerder volgens het registratieplan, inclusief de standplaats.
De standplaats zal in eerste instantie een plek in het depot zijn, aangegeven met een code die depotruimte, stelling en legplank aanduidt. Bij verhuizing naar of van de permanente tentoonstelling wordt de standplaats aangepast aan de plek binnen de tentoonstellingsruimte, zo mogelijk tot op vitrineniveau.
De gegevens van het document waarop de schenking, bruikleen of aankoop is vastgelegd worden daarbij gebruikt en het document gescand en toegevoegd bij het record in het systeem. Het fysieke document wordt afgelegd in een map. Wanneer een object de collectie verlaat wordt dit document verplaatst naar de map met teruggegeven en herbestemde objecten (register van in- en uitgaande objecten), het record in het collectiebeheersysteem wordt aangepast en afgelegd naar een archiefbestand.
Regelmatig worden de standplaatsen van de objecten gecontroleerd, tenminste in het voorjaar binnen de tentoonstelling door de deelcollectiebeheerders en binnen het depot door de collectiebeheerder.
Het collectiebeheersysteem is nu drie jaar in gebruik en heeft zijn waarde bewezen. Indelingen en keuzelijsten zijn enkele malen aangepast en kunnen nog beter worden toegepast. Daarbij zijn verbeterslagen nodig qua gebruikte termen en benamingen, gebruik van hoofd- en kleine letters etc. Extra gebruiksmogelijkheden worden onderzocht en o.a. verkregen door deelname aan het gebruiksforum, webinars en bijeenkomsten op dit gebied. Het gebruik door baliemedewerkers/ gastheren en – vrouwen is behoorlijk toegenomen maar kan nog verbeterd worden. Feedback wordt gebruikt door de curatoren voor verbeteringen van de informatievoorziening aan bezoekers.
Het systeem is ook de sturing voor het nader onderzoek. Bij een beperkte capaciteit, in de vorm van tijd van vrijwilligers, kunnen interne opmerkingen van collectiebeheerders nu langzamerhand verder worden opgezocht en hun vragen en opmerkingen worden ingevuld. Dat kan op zelf gekozen momenten vanuit huis. Het geeft mogelijkheden meerdere onderzoekers in te schakelen. Geaccepteerd moet worden dat onderzoek soms minder oplevert dan verwacht of gehoopt.
Alle mutaties in de records worden vastgelegd, gevolgd en bij twijfel vanuit de collectiebeheerders besproken.
TOEGANKELIJKHEID
• Hoe wordt de collectie - fysiek en digitaal - toegankelijk gemaakt?
• Voor wie?
• Welke informatie over de collectie is (digitaal) beschikbaar?
• Hoeveel van deze informatie is via internet ontsloten?
• Wat ga je doen om meer of anders te ontsluiten?
Een groot deel (40%) van de collectie is fysiek toegankelijk door tentoonstelling in de benedenruimte van het museum. De rest ligt in een goed toegankelijk (maar niet voor het publiek) depot op de eerste verdieping van het museum.
In de tentoonstelling is rekening gehouden met bezoekers in een rolstoel of met een rollator, zie verder het document over inclusiviteit en diversiteit (toegankelijkheidsbeleid).
De collectie wordt in grote lijnen beschreven en getoond in een folder, op de website en op beeldschermen in hal, etalage en op een informatiescherm in het havenkantoor (vernieuwd in 2023), zie hiervoor het marketingactieplan. Zie verder ook het Presentatiebeleid.
Het collectiebeheersysteem is voor iedereen op internet toegankelijk, via beeldbankvollenhove.nl en via een link op de homepage van de website van het museum. Zie verder het Informatieplan.
Niet alle objecten worden daarin ontsloten (momenteel 40%), en van een object niet alle informatie (niet over schenkers of bruikleengevers – vanwege de AVG -, geen waardeaanduiding). De selectie van welke objecten wel of niet getoond worden wordt gedaan door de collectiebeheerders. De selectie wordt enerzijds beperkt om te zorgen dat een fysiek bezoek aantrekkelijk blijft, anderzijds omdat de context van objecten in de tentoonstelling belangrijk is in het kader van de visie en missie van het museum. Anderzijds worden objecten soms juist getoond om belangstelling voor een bezoek op te wekken, maar vooral om publieksreacties met nadere informatie uit te lokken. In de praktijk van de afgelopen drie jaar blijkt dit laatste marginaal. Geïnteresseerden kunnen met opgaaf van redenen tijdelijk of permanent via internet toegang krijgen tot alle objecten en eventueel tot alle informatie per object.
SMART doel:
S: evalueren en vernieuwen informatie over collectie in folder, M: nieuwe folder, A: betere aansluiting op actualiteit, aantrekkelijker voor bezoekers en vrijwilligers, R: kan grotendeels in eigen beheer, T: 1-1-2025.
S: maken handouts voor visueel beperkten met grote letters en groot contrast, M: alle bestaande opgehangen informatie, A: zelfstandigheid bezoekers met beperking, R: kost alleen tijd, geen geld, T: 1-4-2024. Onderdeel jaarplan 2024.
Tot slot – hoe gebruik je het collectieplan?
• Evalueer het collectieplan: zijn de gestelde doelen bereikt?
• Waar ben je trots op?
• Wat staat je nog te doen?
Deze versie van het collectieplan is de eerste die tegelijkertijd met een nieuw 5-jarig beleidsplan is opgesteld. Het eerste collectieplan dateert van 2018 en is jaarlijks bijgesteld.
Inmiddels is ruime ervaring opgedaan met het collectiebeheersysteem en worden geen grote aanpassingen meer verwacht. In de praktijk werkt alles zoals hierboven beschreven, maar het blijft vrijwilligerswerk waarbij kleine fouten moeten worden getolereerd.
De registratie zal blijven worden verbeterd en op basis van het onderzoek zullen kleine aanpassingen blijven plaatsvinden.
Een doel van het plan was om antwoord te kunnen geven op de hulpvragen bij de Museumnorm 2020, Pijler collectie:
8 Beschikt uw instelling over een actueel collectieplan? - ja
Is in het collectieplan een meerjarige planning opgenomen en voor welke periode? – bij onderdelen zijn SMART-doelen gedefinieerd, aansluitend bij het Beleidsplan 2022-2026, zie ook daar.
Behandelt het collectieplan alle kerntaken genoemd bij norm 8? – ja, kerncollectie bestaat uit objecten MUSIP-1 en MUSIP-2.
Bevat het collectieplan een toelichting op de samenstelling, positionering en waardering van de collectie(s)? – ja, mits onder positionering ‘collectieprofiel’ wordt verstaan.
Is de kerncollectie van uw instelling beschreven? – ja, in grote lijnen en met voorbeelden per deelcollectie.
Zijn er bedreigingen op het terrein van de beschikbaarheid van de kerncollectie (bijv. risico van – voortijdig – aflopen van bruikleenovereenkomsten) en hoe gaat het museum hiermee om? - nee die bedreiging is er niet, bij onverwacht terugtrekken Schokkervereniging wordt de tentoonstelling heringericht zoals die was voor 1-3-2022. Bij een grote calamiteit, vooral brand, zal de kerncollectie mogelijk verloren zijn en eindigt de museumfunctie.
Norm: Het museum heeft een actueel en meerjarig collectieplan.
Wijze van aantonen: Collectieplan (als apart document of als onderdeel van beleidsplan).
Toelichting: Het collectieplan beschrijft in ieder geval de samenstelling en waardering van de materiële en immateriële collectie en het beleid ten aanzien van verwerven en afstoten, registratie, documentatie en digitalisering, onderzoek en behoud en beheer. Het collectieplan beschrijft tevens de samenstelling, positionering en waardering van de collectie, inclusief een beschrijving van de aard en omvang van de kerncollectie van het museum. De kerncollectie is dat deel van de collectie dat essentieel is om de museale doelen uit te dragen. In het collectieplan wordt beschreven hoe wordt omgegaan met eventuele bedreigingen op het terrein van de beschikbaarheid van de kerncollectie. Het collectieplan is meerjarig en wordt periodiek geactualiseerd.
9 Onderschrijft het collectieplan de toepassing van de LAMO bij afstotingen uit de collectie van uw instelling? - ja
Is de LAMO bij alle afstotingen in de afgelopen 5 jaar toegepast? Dit betekent onder andere:
• Besluiten tot afstoting zijn genomen op inhoudelijke gronden
• Er is een mandaat tot afstoting van de juridisch eigenaar van de objecten/deelcollectie.
• Het afstotingsproces is gedocumenteerd.
• Afgestoten objecten zijn aangekondigd via www.afstotingsdatabase.nl (vanaf 1 januari 2016).
• Afgestoten objecten zijn eerst aangeboden aan andere musea.
• Opbrengsten uit de verkoop van objecten zijn uitsluitend gebruikt ter verbetering van de collectie, zoals aankoop, actieve conservering en restauratie.
De collectie is pas in 2019 als zodanig vastgesteld. Objecten die niet tot de collectie werden toegelaten zijn teruggegeven aan bekende eigenaars, geschonken aan regionale musea en historische verenigingen, of vernietigd. Vanaf 2019 is de LAMO-procedure toegepast, met dien verstande dat het voor een niet-lid van de Museumvereniging onrealistisch is om gebruik te (moeten) maken van de afstotingsdatabase. Dat gebruik wordt ontmoedigd door de hoge kosten, die in dit geval altijd hoger zijn dan de waarde van de af te stoten objecten. Met afstoten wordt gewacht tot de Museumregistratie is geslaagd.
Norm: Verantwoord afstoten Het museum past bij elke afstoting uit de collectie de Leidraad Afstoting Museale Objecten (LAMO) toe en onderschrijft de LAMO in het collectieplan.
Wijze van aantonen: Via collectieplan en toelichting op werkwijze.
Toelichting: Het afstoten van collectieonderdelen wordt beschouwd als een onderdeel van professioneel collectiebeheer. De Leidraad Afstoting Museale Objecten (LAMO) is een instrument voor zelfregulering en een praktisch verlengstuk van de afstotingsparagraaf in de Ethische Code voor Musea. Het geeft aan met welke aspecten een museum rekening dient te houden bij het opstellen en uitvoeren van een afstotingsbeleid. Het afstotingsbeleid is onderdeel van het collectieplan.
10 Wat zijn de grootste risico's m.b.t. herkomst binnen de verzamelgebieden van uw instelling? Denk hierbij bijv. aan cultureel gevoelige objecten, beschermde flora en fauna, objecten uit oorlogsgebieden en oorlogsperioden, potentieel gestolen objecten, etc. – het grootste risico bij objecten binnen de collectie is de echtheid van het object of de echtheid van de relatie met Vollenhove. Er worden geen cultureel gevoelige objecten, noch flora of fauna geaccepteerd. Oorlogsobjecten worden op de normale wijze onderzocht en bij enige twijfel niet geaccepteerd. Vaak kan niet worden vastgesteld of een object eerder is ontvreemd, maar de waarde van objecten is altijd laag.
Hoe houdt uw instelling rekening met deze risico’s bij de verwerving van nieuwe objecten? – mocht later blijken dat de aanbieder niet de eigenaar was, wordt het object teruggegeven. Vooralsnog wordt er uitgegaan dat onderzoek, vooral door het directe en doorgaans mondelinge contact met de aanbieder, voldoende betrouwbare resultaat oplevert.
Heeft uw instelling de bestaande collectie onderzocht in relatie tot deze risico’s en hoe zijn de onderzoeksresultaten bekend gemaakt? – ja, bij de registratie en waardering is hier naar gekeken, o.a. ook naar slavernijverleden en mogelijk ontvreemde objecten bij gemeentelijke herindelingen. Er zijn geen dubieuze objecten aangetroffen, hiervan wordt melding gemaakt op de pagina ‘collectie’ op de website.
Norm:Herkomstonderzoek:Het museum hanteert het zorgvuldigheidsprincipe bij zowel nieuwe verwervingen als bestaande collectie.
Wijze van aantonen: Toelichting op de werkwijze.
Toelichting: Het museum doet voorafgaande aan de verwerving van een object zijn uiterste best om de herkomst van het object vast te stellen en verwerft geen objecten waarbij sprake is van redenen tot twijfel over de herkomst. Het museum is op de hoogte van de herkomstgeschiedenis van de objecten in zijn collectie. Bij lacunes in de geschiedenis doet het museum zijn uiterste best deze te achterhalen en maakt de resultaten bekend.
De Ethische Code voor Musea beschrijft het zorgvuldigheidsprincipe (due diligence) als de verplichting om alles in het werk te stellen om de feiten per geval vast te stellen, alvorens tot een bepaalde handelwijze wordt besloten. Het gaat hierbij met name om de identificatie van de herkomst en de eigendomsgeschiedenis van een object dat voor aanschaf of gebruik wordt aangeboden, voordat dit als zodanig wordt aanvaard.
11a Zijn alle objecten van de museale collectie van uw instelling geregistreerd in een geautomatiseerd registratiesysteem volgens minimale standaard? Denk hierbij aan naam instelling, inventarisnummer, objectnaam, verwervingsgegevens (waaronder: aankoop/schenking/bruikleen, van wie, wanneer verkregen) en standplaatsgegevens – ja, ZCBS.
Zijn standplaatsgegevens op minimaal lade-/plankniveau vastgelegd in het registratiesysteem? – ja in depot, in de tentoonstelling soms alleen niveau zaal/ruimte.
Indien er sprake is van een achterstand in de collectieregistratie volgens minimale standaard; beschikt uw instelling over een globale kwantificatie van de achterstanden, de benodigde mensen en middelen en een tijdsplan voor het opheffen van
de achterstand? – er is geen achterstand in de minimale registratie.
Hoe zorgt uw instelling ervoor dat de gegevens in de collectieregistratie actueel blijven? Doet u dit bijv. m.b.v. een register van in- en uitgaande objecten, instructies, autorisaties en periodieke standplaatscontrole? – zie bij REGISTRATIE EN DOCUMENTATIE. Actuele stand van zaken en doelstellingen in het optimaliseren van de registratie staan in het registratieplan.
Norm:Collectieregistratie en informatieplan- Het museum is erop gericht dat alle objecten een objectnummer, een beschrijving, verwervingsgegevens en een standplaats hebben; het museum heeft een collectieregistratie volgens minimale standaard. Het museum zorgt dat de informatie over de collectie toegankelijk is en blijft; het museum heeft een informatieplan.
Wijze van aantonen: Toelichting op werkwijze collectieregistratie.
Toelichting: Collectieregistratie:Een collectieregistratie volgens minimale standaard omvat een geautomatiseerde registratie van alle objecten met objectnummer, objectnaam, de verwervingsgegevens (verwervingsmethode, verwervingsdatum en persoon/organisatie van wie het object verworven is) en standplaats. Indien er een achterstand is in de collectieregistratie, dient er een plan van aanpak te zijn met globale kwantificatie van de achterstand, de benodigde mensen en middelen en een tijdsplan voor het opheffen van de achterstand.
Norm 11b gaat over het informatieplan, zie apart document Informatieplan.
12 Beschikt uw instelling over een overzicht van de risico's op het terrein van preventieve conservering met betrekking tot de (deel)collecties? – ja, zie hierboven bij PREVENTIEVE CONSERVERING.
Hoe waarborgt uw instelling verantwoorde klimaatomstandigheden in alle ruimten met museale objecten? Doet u dit bijv. d.m.v. het hanteren van streefwaarden voor temperatuur en relatieve luchtvochtigheid (rekening houdend met de kwetsbaarheden van de deelcollecties), het uitvoeren van controlemetingen, procedures voor het handelen bij afwijkingen en een eventueel verbeterplan voor het oplossen van knelpunten, etc.? – ja, zie hierboven bij COLLECTIEBEHOUD en bij het Klimaatplan voor de controlemetingen, meetresultaten en handelen bij afwijkingen.
Hoe waarborgt uw instelling verantwoorde lichtomstandigheden in alle ruimten met museale objecten? Doet u dit bijv. d.m.v. het hanteren van streefwaarden voor UV en lux (rekening houdend met de kwetsbaarheden van de deelcollecties), controlemetingen, procedures bij afwijkingen, evt. verbeterplan voor het oplossen van knelpunten, etc.? – Zie hierboven bij COLLECTIEBEHOUD.
Hoe waarborgt uw instelling goede bewaarcondities? Denk hierbij bijv. aan de bescherming van objecten tegen stof, plaagdieren, schimmels, periodieke inspecties van de conditie van objecten, opslag in geschikte materialen, de juiste wijze voor het hanteren en plaatsen van objecten, etc. – zie hierboven bij COLLECTIEBEHOUD.
Wie hebben binnen uw instelling de bevoegdheid tot het (laten) uitvoeren van maatregelen op het terrein van actieve conservering en restauratie? – het bestuur, zie bij ACTIEVE CONSERVERING en RESTAURATIE.
Hoe documenteert uw instelling de conditie van objecten en de toegepaste conserverings- en restauratiemaatregelen? – binnen het collectiebeheersysteem.
Norm: Continuïteit in behoud. Het museum waarborgt dat zijn collectie op een verantwoorde wijze behouden wordt.
Wijze van aantonen: Toelichting op de werkwijze, op basis van uitgangspunten voor behoud en beheer in het collectieplan.
Toelichting: Het museum heeft een vastgestelde werkwijze ter bevordering van het behoud van de collectie. Deze werkwijze is gebaseerd op de risico's voor de collectie op het terrein van preventieve en actieve conservering. Denk bijvoorbeeld aan: materiaalbeheer, conditiecontroles, beheer klimaat- en licht omstandigheden en restauratie.
13 Voert uw instelling intern onderzoek uit (bijv. t.b.v. tentoonstellingen, collectieregistratie, publicaties, wetenschap)? – ja, zie bij ONDERZOEK
Hoe stimuleert uw instelling intern onderzoek naar de collectie? – enthousiasmeren van vrijwilligers, feedback van bezoekers via de gastheren/vrouwen en aanzetten tot het schrijven van artikelen (ook door externen).
Vindt er onderzoek door derden plaats? – nee.
Hoe stimuleert uw instelling onderzoek naar de collectie door derden? – gerichte onderzoeksvragen stellen aan derden, verzoeken voor (informatie voor) artikelen.
Hoe maakt uw instelling onderzoeksresultaten bekend? – via het blad Kondschap.
Norm: Onderzoek. Het museum stimuleert onderzoek naar de collectie en waarborgt de
overdracht van de resultaten.
Wijze van aantonen: Toelichting op de werkwijze.
Toelichting: Onder onderzoek naar de collectie valt zowel onderzoek voor tentoonstellingen en het educatieve aanbod als onderzoek voor (wetenschappelijke) publicaties.
17-11-2023 hvh
(toevoegingen: collectiebehoud vanwege licht, verplaatsingen/schoonmaken, schimmel/ongedierte, aanpassingen SMART-doelen aan actualiteit)